Door elkaar publiekelijk de les te lezen op het religieuze, ideologische en financieel-economische vlak, zal het gemeenschappelijke VN- of vredesideaal nooit van de grond komen.
De vraag of er vrijelijk de draak gestoken mag worden met religieuze symbolen, of dat het recht gelovigen daaromtrent dient te beschermen, roept de vraag op naar de heiligheid van het vrije woord versus de heiligheid van een godsdienstige overtuiging.
Voor mij staat het woordje heilig voor een boven elke kritiek verheven (want ongrijpbaar!) gevoel, waar van oudsher een ieder mee behept is. Een universeel zeker weten, dat zich desondanks niet in een plaats- en tijdgebonden religieus, ideologisch en financieel-economisch jasje laat steken en zich ook niet leent voor juridisering.
Zolang die (gods-)onmogelijkheid niet onderkent wordt door het bevoegd gezag, blijft vrijheid een idee-fixe en zullen wij – als mensheid – de gevangene blijven van een beleid, waarvan de voortgang ten koste gaat van het ultiem heilige: “De leefbaarheid van onze planeet”. Los van welke levens- en wereldbeschouwelijke overtuiging dan ook moeten wij ons in die leefbaarheid echt kunnen vinden en tot eenheid van beleid kunnen komen.
Dat grensoverschrijdende gemeenschappelijke doel zal echter nooit gehaald worden door elkaar publiekelijk de les te lezen op het religieuze, ideologische en financieel-economische vlak. Helaas zitten die lessen in ons publieke bestel ingebakken, waardoor dagelijks het kind (het VN- of vredesideaal) met het (Haagsche) badwater wordt weggespoeld. Met het nodige inzicht en vertrouwen in de haalbaarheid van het mensenrechten-ideaal, de rechtvaardige mondiale samenleving of democratie in optima forma onder VN-vlag, moeten we met elkaar in staat zijn die kraan dicht te draaien. Niet alleen in onze eigen belang, maar bovenal in dat van onze eerste zorg: “Ons nageslacht”.
Voor het bewerkstelligen van die diepingrijpende en verstrekkende (vredes-)operatie lijkt mij hier voor de media een uitgelezen taak weggelegd.