Hier kun je discussieren over Michiel de Ruyter: een typisch Nederlandse schurk.
Met festivals, tentoonstellingen, een stroom publicaties en een herdenkingsmunt die in televisiespotjes wordt aangeprezen, herdacht Nederland het vierhonderdste geboortejaar van Michiel Adriaanszoon de Ruyter.
Herdenkingsjaren gaan nooit alleen over het heugelijke feit dat zij vieren. Ze zeggen minstens zoveel over de tijd waarin de herdenking plaatsvindt. In 1976, De Ruyters driehonderdste sterfjaar, weigerde de toenmalige premier Den Uyl zich te verbinden aan de festiviteiten wegens hun nationalistische karakter. Ruim dertig jaar later past de viering van de Grote Vaderlander uitstekend bij de VOC-mentaliteit die het huidige kabinet predikt.
Bij herdenkingsjaren horen herdenkingsmythes. Zsolt Szabo, het VVD-Kamerlid dat ons al deze feestvreugde in de maag heeft gesplitst, omschrijft Michiel de Ruyter als ‘een voorbeeld van de Nederlandse identiteit’: een man met handelsgeest, durf en iemand die zijn leven wilde geven voor zijn land. Hij was religieus tolerant, onderhield warm contact met zijn matrozen, had een bevrijde zwarte slaaf als vriend en was met zijn multinationale bemanning multicultureel avant la lettre.
In de negentiende eeuw, toen het glorieuze nationale verleden nog zonder enige schaamte werd gevierd, waren al die omwegen niet nodig om uit te leggen wat De Ruyter tot een grote Nederlander maakte. De schrijver Busken Huet vatte de prestaties van de zeeheld kort en bondig samen: ‘Hetgeen verhaald wordt over het bloedige karakter van de zeven grote zeeslagen die De Ruyter leidde, dwingt ons aan te nemen dat in totaal vast niet minder dan veertigduizend of vijftigduizend vijanden van de Nederlandse staat door De Ruyters bevelen de dood hebben gevonden.’
De loopbaan van Michiel de Ruyter vertelt iets over de aard van de Nederlandse maatschappij in de zeventiende eeuw. De Ruyter werd in 1607 geboren als zoon van een biersjouwer, en werkte als klein kind voor zes stuivers in de week op de lijnbaan, waar touw gemaakt werd. Als elfjarige begon hij als bootsjongen helemaal onderaan de ladder. Dat deze jongen van lage komaf zou opklimmen tot hoogste bevelhebber van de vloot, zou honderd jaar eerder volledig ondenkbaar zijn geweest.
Overal elders in Europa vond in de zestiende en het begin van de zeventiende eeuw de selectie van hoge militairen nog plaats op basis van geboorte. En toen op de helft van de zestiende eeuw de Opstand tegen Spanje begon, week het gebied dat nu Nederland is niet van die regel af. De kapiteins op de vloot van de geuzen waren afkomstig uit de adel. Zij waren tenslotte door God aangesteld als de natuurlijke autoriteiten.
Maar een van de onbedoelde effecten van de Opstand was dat de adel in de rijkste Nederlandse provincies een groot deel van zijn macht verloor. Een nieuwe elite van rijke kooplieden en andere gezaghebbende burgers vormde de machtigste groep in de jonge Republiek der Nederlanden. In plaats van status en geboorte, werd commercieel succes de belangrijkste maatstaf voor maatschappelijke invloed. Dit creëerde de ruimte voor een kleine minderheid uit de lagere burgerij om omhoog te komen op de sociale ladder.
Het is niet toevallig dat juist Nederland, de eerste kapitalistische staat van Europa, succesverhalen voortbracht als die van de molenaarszoon Rembrandt, de kleine koopman Vondel en de schoenmakerszoon Bredero. Waar zij in meer of mindere mate succesvol omhoog kwamen in de kunst, wisten Maarten Tromp, Witte de With, Piet Heyn en Michiel de Ruyter door te breken als vechters voor Nederlands commerciële wereldrijk.
Het is misschien niet toevallig dat juist deze ‘succesverhalen’ uit de lagere klassen zo bekend werden, ter wijl de namen van adellijke admiraals als Warmond, Van der Does, Haultain en Van Dorp naar de achtergrond verdwenen. Niets werkt beter om sociale ongelijkheid te rechtvaardigen, dan een klein aantal mensen uit de onderste lagen die op eigen kracht de top bereiken. Ze waren de zeventiende-eeuwse variant van de ‘Amerikaanse droom’, en vanaf die tijd hebben de Nederlandse machthebbers hun beeld gecultiveerd.
Kaapvaart
De opstand begon als een bevrijdingsoorlog van een los samenraapsel van provincies tegen het absolutisme van Philips II en de onderdrukking door de katholieke kerk. Maar in de tijd waarin Michiel de Ruyter opgroeide, was de oorlog veranderd in een strijd van een jonge, opkomende wereldmacht tegen een oud en gevestigd imperium. In financieel, militair en technologisch opzicht was de Nederlandse Republiek de superieure partij. En de belangrijkste gevechten werden niet meer geleverd voor de muren van Nederlandse steden, maar voor de kusten van Brazilië, West-Afrika en in de Oost.
Handel en oorlog gingen hand in hand. In De Ruyters loopbaan spelen beide een rol. Zijn kundigheid op zee bewees hij als walvisvaarder en kaper. Gek genoeg blijft dit deel van zijn carrière in het herdenkingsjaar iets onderbelicht. Toch waren dit geen vreemde beroepen voor een toekomstig admiraal. De walvisvaart was door de grote risico’s een onderneming voor ‘durfkapitalisten’, waarin enorme winstmarges te halen waren. De Nederlanders waren zo succesvol in deze tak, dat ze de walvis op de rand van uitsterving brachten.
De kaapvaart was onlosmakelijk verbonden met de koopvaardij. Ze was de legale variant op de piraterij, en werd in heel Europa met enthousiasme bedreven. Zijn ervaring in deze sector, die begon met een kapersexpeditie tegen Duinkerkse piraten in 1636, leverde De Ruyter zijn eerste militaire ervaringen op. Overigens was het grootste staaltje van militair vermogen in deze operatie de succesvolle vlucht onder dekking van de nacht, die De Ruyter onder druk van zijn onwillige bemanning en een overmacht van de kapers liet uitvoeren.
De kaapvaart was een logische opstap naar een serieuzere militaire loopbaan. Volgens Szabo bewees De Ruyter in deze oorlogen zijn kunde in het verdedigen van ‘de Nederlandse grenzen’. Als dat zo is, zijn Nederlandse militairen in Uruzgan ook bezig met grenspatrouilles. De belangrijkste expedities van De Ruyter vonden op grote afstand van Nederland plaats. Veel juister is Szabo’s constatering dat De Ruyter ‘Nederlands economische belangen verdedigde’.
In 1648 kwam de Nederlandse Republiek, na tachtig jaar oorlog, als overwinnaar uit de strijd met Spanje. Een halve eeuw van vrijwel onophoudelijke oorlogen tegen potentiële concurrenten volgde. De belangrijkste daarvan waren de Nederlands-Engelse oorlogen. In deze handelsoorlogen boekte De Ruyter zijn bekendste overwinningen. Daarnaast leidde hij in 1658 een bloedige expeditie tegen Zweden, die bedoeld was om de Nederlandse handel op de Oostzee veilig te stellen.
Meerdere keren vocht hij in het Middellandse Zeegebied tegen de kapers van Algiers. De bevrijding van christelijke slaven bij deze operaties worden dit herdenkingsjaar uitgebreid gememoreerd. Maar De Ruyter was niet bepaald een principiële tegenstander van de slavernij. Op 17 september 1655 veroverde hij een kaper uit Tétouan, bemand door twintig Moren. De kapitein liet hij ophangen, waarna het kapersschip én de gevangen bemanning in Malaga verkocht werden.
De verhalen over De Ruyters weldaden voor de slaven zijn des te merkwaardiger, omdat misschien wel zijn belangrijkste blijvende bijdrage aan de Nederlandse economie juist lag op het terrein van de slavernij. Aan het begin van de zeventiende eeuw groeide de Republiek uit tot een van de grootste slavenhandelaren van de wereld. Tussen 1621 en 1803 verscheepten Nederlandse handelaren 550.000 zwarte slaven. Alleen al Vlissingen, De Ruyters geboortestad, was verantwoordelijk voor de roof van 200.000 mensen. De Nederlandse positie in deze tak van handel was altijd betwist. In 1664 namen Engelse avonturiers een aantal Nederlandse forten in aan de westkust van Afrika. De Ruyter bewees zijn geboorteprovincie een dienst van onschatbare waarde door deze forten op de Britten terug te veroveren. De bestorming van het fort Cormalijn eindigde in zo’n orgie van dronkenschap en geweld, dat er meer Nederlanders omkwamen bij de ruzies om de buit dan bij de inname van het fort zelf.
Profijt
De Ruyters succes als admiraal legde hem geen windeieren. Die winst haalde hij niet alleen uit de opbrengst van plundering en de uiterst schappelijke gage die hij kreeg van zijn opdrachtgevers, maar ook op kosten van zijn eigen bemanning. Dit was een normale gang van zaken. Kapiteins kregen in deze periode zelf het bedrag uitgekeerd voor de voeding van matrozen en soldaten, en konden dit geld naar eigen inzicht besteden.
In 1672 hield De Ruyter ruim eenderde van de zeven stuivers per man per dag over, ongeveer achttien stuivers per week. Alleen al tussen 1652 en 1667 moet hij ongeveer 320 duizend gulden aan zogenaamde kostenpenningen hebben ontvangen, waarop hij volgens een hem sympathieke historicus rond de 70 duizend gulden winst zal hebben gemaakt. Dit in een periode waarop matrozen bij bosjes omkwamen door ondervoeding.
Het is niet vreemd dat onder dergelijke omstandigheden harde krijgstucht nodig was om de ondergeschikten op hun plaats te houden. Die valt moeilijk te rijmen met zijn imago als zachtaardig man. Pogingen om deze mythe in stand te houden leveren in de geschiedschrijving juweeltjes van dubbelheid op, zoals de volgende letterlijke passage uit de net herdrukte biografie van Ronald Prud’homme van Reine: ‘De Ruyter schijnt zijn bemanning te hebben toegesproken zoals een vader zijn kinderen. Hij trad streng doch rechtvaardig op. In een brief aan Johan de Witt uit 1665 beschreef hij zonder enig mededogen hoe vijf matrozen die als deserteurs tot de doodstraf werden veroordeeld op Texel waren opgehangen, “naerdat den oppersten belhaemer eerst sijn 2 voorste vyngers sijn affgecapt”.’
Vrijheid van handel die beschermd moet worden met de meest brute vormen van geweld – tegen buitenlanders die de handelsbelangen bedreigen en tegen het eigen personeel. Zouden generaties van mensen als Szabo De Ruyter daarom hebben gezien als ‘een ware liberaal’?
26 januari - 9:00 uur - Rapenburgersluis-brug (Prins Hendrikkade) in Amsterdam
https://www.facebook.com/MichielDeR?ref=ts&fref=ts