Hier kun je discussieren over [Peter Storm] Over anarchisme, Leninisme, en een dubbele Grote Verdwijning.
Die poging is nogal kansloos mislukt. Met alle verschillen tussen Lenin 1917 en Stalin 1936 springen er toch forse continuïteiten en verbanden in het oog, het Stalinisme is wel degelijk een – drastisch misvormde maar in haar voortganger wortelende – voortzetting van het Leninisme uit de revolutiejaren dat toen nog niet zo heette. Maar Van der Zwan heeft ook nog het een en ander te melden over de waarde van de Leninistische traditie voor revolutionaire strijd vandaag de dag. En dat is evenzeer weinig overtuigend.
Het artikel bevat daarover drie soorten observaties, plus een Grote Weglating: de kern van waar het Lenin en diens partij om te doen is, en die door hemzelf zelden onder stoelen of banken verdween, is in het hele artikel nergens te vinden. Er zijn verstandige opmerkingen over noodzakelijke politieke praktijk, die echter geenszins Leninistisch zijn en ten onrechte als argument voor dat Leninisme worden ingebracht. Er zijn de klassieke argumenten voor het soort organisatie waar Leninisten van houden, echter zo onvast en rommelig geformuleerd dat een mens terug gaat verlangen naar de dagen van “Wat Te Doen”. Opvallend trouwens dat zowel hij als de redactie als de organisatie die het blad uitgeeft, denkt met zoiets weg te kunnen komen.
Er zijn cryptische verwijzingen naar de noodzaak van een opener, flexibeler aanpak die lezen als hints naarde interne partijcrisis van de SWP, zusterorganisatie van de Internationale Socialisten (IS) voor wiens site en krant Van der Zwan dit stuk geschreven heeft. Dat werkt bij mij erg op de lachspieren, het doet me denken aan de Chinese partijpers in 1966, toen via cryptische commentaren de strijd tussen Mao’s medestanders en rivalen aardig was te volgen. Als Van der Zwan bijvoorbeeld schrijft: “Interne meningsverschillen moeten bediscussieerd kunnen worden en zijn het kloppend hard van elke revolutionaire organisatie”, dan denk ik: o, dat is bijzonder? Daar is speciale aandacht voor nodig? Dat moet nu met nadruk gememoreerd worden? Ik lees dat kleine Marxistische groepen “wat opener, inclusiever, heterodoxer mogen zijn”, als ik lees over “de neiging om in een permanente overdrive te opereren, eenheid disciplinair op te leggen en van kleine meningsverschillen principekwesties te maken”, iets dat waarvan de auteur vindt dat kleine groepen die neiging maar beter “actief bestrijden”. Hij pleit ook nog eens voor de noodzaak van een “strijdorganisatie met zelfverzekerde, tegendraadse leden en een gewoonte om elkaar te corrigeren”, voor “actief lidmaatschap, een organisatie die kritisch debat stimuleert en gewoonte om elkaar te corrigeren.”
Het klinkt heel erg als een geruststelling aan leden en sympathisanten: zo bar en boos als onze zusterorganisatie SWP in het Verenigd Koninkrijk het maakt met het smoren van debat, het verstikken van oppositie en het doorvoeren van top-down-leiderschap, wil de IS het niet. Het is een indirecte wijze van afstand nemen van de SWP, en je mag hopen dat Professor Callinicos geen Nederlands leest en ook niet weet hoe hij met Google Translate moet werken. Hoe er in werkelijkheid met tegendraadse leden wordt omgegaan, en hoe pogingen om de leiding te controleren en elkaar te corrigeren bij de IS momenteel plaats vinden, kan ik niet overzien. In 2008 werden pogingen tot tegendraadsheid van ondergetekende nog met donderpreken, insinuaties en verdraaiingen door leidende IS-ers beantwoord, hetgeen mijn vertrek uit de organisatie sterk versnelde. Maar wellicht is er 27 jaar na de Glasnost in Rusland nu toch eindelijk iets soortgelijks in de IS doorgedrongen. Hoe dan ook, ik vind de zeer indirecte kritiek op de botte praktijken van de SWP zowel vermakelijk als een beetje beschamend. Wat is er zo moeilijk aan openlijk afstand nemen van kennelijk – gelukkig! – ook door Van der Zwan nu onaanvaardbaar geachte methoden?
Terug naar Lenin en de naar hem vernoemde politiek. Lenin krijgt complimentjes als anti-imperialist en voorstander van het zelfbeschikkingsrecht der naties (waarvoor veel huiswerk overigens door zijn secondant Stalin is gedaan). Ik vind het best, maar ik wijs erop dat je geen Leninist hoeft te zijn om bezetting in al haar vormen af te wijzen en er tegen te vechten. Dat lukte Geronimo en Wilhelm Tell namelijk uitstekend, ook zonder dat zij Lenin’s “Imperialisme, het Hoogste Stadium van het Kapitalisme” ter hand hadden genomen.
Over het zelfbeschikkingsrecht der naties valt trouwens meer te zeggen, ik denk dat revolutionairen daar kritisch mee moten omgaan. Naties zijn constructies waarin binnen een zich als volk bewust wordende bevolkingsgroep de ambitie opkomt een eigen staat te vestigen. Zo ‘n staat is dan het instrument, hetzij van de rijken binnen de betreffende natie, hetzij van de politieke en militaire aanvoerders van de onafhankelijkheidsstrijd die daarmee tot de nieuwe elite in de zelfstandig worden de staat gaan behoren. Dit zelfbeschikkingsrecht reproduceert de klassenmaatschappij, het schept nieuwe onderdelen van de wereldwijde imperialistische structuur van het kapitalisme, het is een herschikking daarbinnen, geen strijd daartegen. Werkelijk anti-imperialistisch is dit niet. Er is behoefte aan een ander soort zelfbeschikking – van mensen en gemeenschappen, niet van heersende klassen die een bevolking op sleeptouw nemen via dat levensgevaarlijke beroep op ‘de natie’. Maar dit is kritiek die breder gaat dan enkel het Leninisme dat voor sómmige van deze problemen soms oog heeft. Dat Lenin en veel van diens politieke nazaten zich breed maakten tegen Groot-Russische overheersing, dat zijn poltieke nazaten zich in de strijd gooien tegen bijvoorbeeld de bezetting van Palestina, en eerder tegen allerlei koloniale oorlogen is waar. Het strekt ze tot eer. Ze hebben er bepaald niet het alleenvertoningsrecht op.
Daarmee komen we aan een handvol door de schrijver als essentiële verdiensten van de traditie van door Lenin neertgezette opvattingen. Om te beginnen Lenins opvatting over de staat. Die kenschetst Van der Zwan als “een ‘lichaam van gewapende mannen’ dat de heerschappij van de ene klasse over de andere handhaaft. Lenins bekendste boek, ‘Staat en revolutie’, vat deze theorie samen en onderstreept dat de staat geen ‘neutraal’instrument is dat kan worden overgenomen door de arbeidersklasse, maar dat deze gebroken moet worden door een revolutie.” Inderdaad! De Staat Verdrukt, de Wet is Loochen, zo zingt de Internationale niet voor niets. Maar wat is hier Leninistisch aan? Het is precies tegen het streven naar verovering van de staat langs electorale weg dat de anarchistische kritiek op het negentiende eeuwse Marxisme zich richtte. Het Leninisme wordt niet zozeer getypeerd door een unieke staatsvijandigheid., maar door de grote inconsistentie daarvan. Lenins afwijzing gaat lang niet ver genoeg. Anderen gaan verder dieper.
Een voorbeeld. “Geregeerd worden, dat is onder politietoezicht staan, geïnspecteerd, bespioneerd, bestuurd, aan wetten gebonden, gereglementeerd, opgesloten, geïndoctrineerd, vermaand, gecontroleerd, getoetst, geëvalueerd, gecensureerd, gecommandeerd te worden, door mensen die noch het recht, noch de kennis, noch de kracht daartoe hebben… Geregeerd worden betekent, bij elke handeling, bij elke onderneming, bij elke beweging belast, gepatenteerd, genoteerd, geregistreerd, (…) berispt, belemmerd, hervormd, gecorrigeerd, bestraft te worden. Het betekent onder het voorwendsel van het openbare nut, en in naam van het algemeen belang, geëxploiteerd, beheerd, bedrogen, uitgebuit, (…) en en uiteindelijk, bij de geringste weerstand, bij de eerste klacht, onderdrukt, (…)ontwapend, gekneveld, gekooid, gefusilleerd, beschoten, veroordeeld, vervloekt, gedeporteerd, geslachtofferd, verkocht, verraden, en bovenal bespot en geteisterd, beledigd en onteerd te worden. Dat is de regering, haar gerechtigheid, haar moraal.” Dat zijn woorden van P.J. Proudhon, sinds kort prijkend op een poster van de Vrije Bond. Proudhon was grondlegger van wat later de anarchistische beweging zou gaan worden. We schrijven in een tijd toen Lenin nog geboren moest worden, dus van inspiratie van die kant was ook al geen sprake. Totale staatsvijandigheid hoort tot de essentie van het anarchisme. Lenin was misschien ‘nodig’ om de al flink ingekapselde Marxistische beweging opnieuw ervan te doordringen dat de staat een vijand was die kapot moest. Anarchisten zeiden dat laatste al veel langer, daar is niets specifiek Leninistisch aan. En Lenin deed dat werk nog maar half ook.
Want de Leninistische staatsafwijzing is inconsistent en halfslachtig. De schrijver spreekt van “Lenins principiële afwijzing van de kapitalistische staat”, maar is dat wel genoeg? Is het niet eigen aan éllke staat om een minderheid – de heersende klasse die er al is, en/of de bestuurders aan de top van de staat zelf – te verdedigen, in het zadel te houden tot iedere gewelddadige prijs? Lenin wilde de kapitalistische staat niet benutten als instrument van arbeidersemancipatie. Terecht, want daar is het ding totaal ongeschikt voor. Maar Lenin wilde de kapitalistische staat wel vervangen – door een nieuwe staat. Dat laat Van der Zwan weg uit zijn betoog: het idee van de arbeidersstaat, de ‘dictatuur van het proletariaat’, formuleringen die wél dicht bij de kern van het Leninistische politieke project liggen. En precies daar is het Leninisme zo’n onding, want een nieuwe staat vestigen – een nieuw instrument dat zich boven de maatschappij verheft en de boel in het gareel helpt en houdt, zoals staten dat nu eenmaal doen – betekent precies dat gevaarte waar Proudhon al zo welsprekend tegen fulmineerde, weer in het leven roepen. Het betekent ook een nieuwe – of een vernieuwde editie van de oude – heersersgroep in het leven roepen, die de staat gaat besturen.
De staat is ongeschikt als instrument van arbeiderszelfbestuur. Maar de staat is uitermate geschikt als instrument om arbeidersleiders, partijleiders en dergelijke een handvat te geven om zich tot nieuwe heersersgroep om te vormen, uiteraard met de beste bedoelingen. Die kunnen dan, gewapend met een Marxistisch programma, het ‘socialisme’ gaan opbouwen. Wat er feitelijk wordt opgebouwd is een kapitalisme zonder privékapitalisten, met de staatsfunctionarissen inde rol van kapitalistenklasse. Dat is in een notendop wat er in Rusland gebeurde – en dat zat al besloten in het concept dat de kapitalistische staat vervangen moest worden, niet door staatloos zelfbestuur maar door een nieuwe staat, een ‘arbeidersstaat’. Ook zonder de ervaring van de Russische revolutie erbij te halen is aannemelijk te maken dat het op zoiets moest uitdraaien. Leninisten waren verbaasd over de ontaarding die hun de revolutie onder hun al snel doormaakte. Anarchisten nauwelijks. Hun theorie gaf hen een handvat om te anticiperen op wat er gebeurde als de revolutie een staatsvervangend en staatsvormend project werd, in plaats van een werkelijk bevrijdend en dus consistent staatsvernietigend project. Anarchisten waren wel geschokt door de cynische bruutheid waarmee dit ging. Maar de kern van het proces verbaasde hen weinig, en waarom ook?
Het weglaten door Van der Zwan van het Leninistische doel om een arbeidersstaat te vestigen als vervanging van de revolutionair ten onder gegane kapitalistische staat, hangt met een andere weglating samen, over de revolutionaire partij zelf. Terecht zegt de auteur dat het Leninisme niet gekenmerkt wordt door een zeer vastomlijnde vorm van partijorganisatie, al kan hij het niet af zonder een ongefundeerde sneer naar ‘anarchistische karikaturen’. “De relevantie van leninisme zit dus niet in een de stalinistische en anarchistische karikaturen van een zogenaamd ‘leninistisch partijmodel’, maar in een tweetal sleutelprincipes die flexibel moeten worden toegepast.” Over die principes zo dadelijk meer. Dat van die karikaturen is echter misplaatst, in ieder geval voor wat de anarchistische kritiek betreft (1) (aan de Stalinisten heb ik hier even geen boodschap). Wat Maina van der Zwan hier neerzet is namelijk zef een karikatuur van de anarchistische kritiek. Die gaat namelijk veel verder dan een afwijzing van een partijmodel.
Het gaa0t anarchisten om afwijzing van het partijconcept, het hele idéé dat er een partij – ongeacht de exacte organisatievorm – nodig is om een revolutie te ‘leiden’. Die noodzaak wordt door Van der Zwan wel neergezet maar niet overtuigend bewezen. Wat hij bijvoorbeeld weglaat is de taak van zo’n partij, namelijk: het veroveren van de politieke macht, de staatsmacht. “Kunnen de Bolsjevieken de staatsmacht behouden?” vroeg Lenin zich in het revolutiejaar 1917 af, in de aanloop naar de Oktoberrevolutie. Dát het de taak was van Bolsjevieken om de macht te veróveren, was voor de vraagsteller een volstrekte vanzelfsprekendheid. Deze ambitie onderscheidt het Leninisme wezenlijk van de anarchistische traditie in al haar varianten. Leninisten willen een partij, om de staatsmacht te veroveren via een revolutie, en om via dit alles de kapitalistische staat te vervangen door een arbeidersstaat. Anarchisten willen eveneens de kapitalistische staat verslaan. Niet om hem door een nieuwe staat te vervangen – en daarmee de klassenheerschappij alle ruimte te geven om zich weer op te richten – maar om ruimte te bieden aan initiatieven van zelfbestuur, van onderaf geregeld door de betrokkenen.
In dit verschil wortelt de anarchistische kritiek op het partijconcept. Als de vestiging van een nieuwe staat geen juist doel is, dan is het opbouwen van ene organisatie om precies dát doel te bereiken immers eveneens verkeerd. Voor die conclusie is de vraag of die partij interne fracties drie maanden voorafgaande aan een conferentie tolereert, of het hele jaar door, de vraag hoeveel speelruimte dissidenten krijgen, of in de partijpers tegengestelde meningen binnen de organisatie tot uiting mogen komen, en hoe precies de leiding wordt gekozen en eventueel zelfs gecontroleerd door leden, vrij irrelevant.
Wél is het zo dat precies de taak die een Leninistische partij zichzelf toekent – machtsverovering – een stimulans is om de partij zelf maar vast als staat-in-wording in te richten, met alle top down narigheid die daarmee gepaard gaat. “Geregeerd worden is gecontroleerd, getoetst, geëvalueerd, gecensureerd, gecommandeerd te worden, door mensen die noch het recht, noch de kennis, noch de kracht daartoe hebben.” Dat geldt ook als je geregeerd wordt door een Centraal Comité van een partij, ook als de verkiezing daarvan vlekkeloos is verlopen. Het uitrusten van een leiding met bindende, beleidsbepalende bevoegdheden is precies wel een constante in alle verschillennde vormen die Leninistische partijen in de loop der tijd heben aangenomen. Dát – en niet een simpel meeste-stemmen-gelden-procedure, zoals Van der Zwan lijkt te suggereren – is wat tot de kern van dat vermaledijde ‘democratische centralisme’ behoort. Precies dat is wat anarchisten tegenstaat in politieke partijen, en vooral ook in politieke partijen met de pretentie om een revolutie te komen leiden.
Maina van der Zwan laat dit verband tussen partij en machtsverovering geheel en al weg. Daardoor komen de basisprincipes die hij als Leninistisch schetst, tamelijk onschuldig en zelfs verstandig over. We keren naar zijn uiteenzetting over dat “tweeetal sleutelprincipers” terug, die, flexibel gehanteerd, zo typisch Leninistisch zouden zijn. Welke twee? “1. Revolutionaire sociasisten moeten zich onafhankelijk organiseren van anderen. 2. Op die basis ontwikkelen en onderhouden ze een nauwe band met de arbeidersklasse.” Maar daar is niets Leninistisch aan, tenzij er bedoeld wordt: “Leninisten moeten zich onafhankelijk organiseren.” Maar een idee – het Leninisme – definiëren door de noodzaak om mensen op basis van dat idee te in een club te verenigen en van daaruit invloed op bredere groepen proberen uit te oefenen, is een wel zeer magere definitie. Je definieert het0 Christendom toch ook niet door te zeggen dat Christenen zich los van niet-Christenen organiseren om vervolgens het Woord onder niet-Christenen te verkondigen?
De geschetste aanpak – je vormt een organisatie van revolutionairen, en vandaaruit probeer je invloed op bredere groepen arbeiders te doen gelden – isook helemaal niet specifiek voor het Leninisme. Het is wat anarchisten doen als ze zich met klassenstrijd bezighouden – wat we lang niet altijd in voldoende mate doen trouwens, maar dat is een andere discussie. We vormen anarchistische groepen, en we verspreiden van daaruit onze propaganda, via bijeenkomsten, via blaadjes en websites, soms door naar demonstraties te gaan van anderen om daar een anarchistisch geluid en een zwart-rode vlag te presenteren, soms door zelf acties te organiseren en daaraan ruchtbaarheid te geven. We gaan naar arbeidersacties stakingen, bezettingsacties met een soortgelijke inzet. Anarchisten pakken dat op allerlei manieren anders aan dan Leninisten. We hebben niet de behoefte om de leiding te nemen, omdat we uiteindelijk niet op politieke machtsverovering uit zijn. Daar zit het kernverschil. Maar het idee dat je je onder eigen vlag organiseert, om van daaruit een inbreng in breder verband te hebben, is veel anarchisten helemaal niet vreemd. Overigens zijn er onder anarchisten ook mensen die het met de noodzaak van een zelfstandige organisatie niet eens zijn, en/ of zich met het bereiken van bredere groepen mensen/ de arbeidersklasse niet inlaten. Dat is echter een meningsverschil binnen de anarchistische traditie. Het is nadrukkelijk niet wat anarchisme van Leninisme onderscheidt.
Natuurlijk kun je je hier onderuit wurmen door te zeggen dat anarchisten die zelfstandige groepen vormen die vervolgens andere mensen proberen te bereiken en voor hun ideeën te winnen, ‘eigenlijk’ het Leninisme gelijk geven omdat zulke anarchis0tische groepen ‘eigenlijk’ partijen zijn onder een andere naam. Deze discussietruc kom je herhaaldelijk tegen in teksten van geestverwanten van Van der Zwan, bijvoorbeeld John Molyneux uit de SWP. Die laatste bespreekt bijvoorbeeld in zijn “Anarchism: a Marxist Criticism”, de Platformistische richting in het anarchisme, genoemd naar een tekst uit 1926 geschreven door Russische anarchisten in ballingschap waaronder Nestor Machno, het Platform. Daarin wordt onder meer gepleit voor een gedisciplineerde organisatie van anarchistenmet een duidelijke politieke lijn en nogal wat collectief vastgestelde discipline. Molyneux ruikt zijn kans en zegt, na dat Platform te hebben aangehaald: “wat is ‘een organisatie’met ‘een algemene en tactische politieke lijn’ en een ‘homogeen programma’ gebaseerd op ‘precieze posities’ anders dan een partij, en nog wel een zeer Leninistisch klinkende partij ook?” Dat klinkt zinnig, maar alleen als je het wezenlijke verschil weglaat: een Leninistische partij wil de politieke macht, de staatsmacht veroveren. Leninisten willen regeren, willen anderen besturen. Een Platformistische groep gruwt van dat idee, omdat het uiteindelijk een anarchistische groep is. Wel is het Platformisme, precies omdat er wel ráákvlakken zijn met de Leninistische partijvorm, in anarchistische kringen nogal omstreden. De typering ‘Anarcho-Bolsjevisme’ of ‘Anacho-Leninisme’is voor deze stroming niet helemaal unfair, en het ís een riskante aanpak. Maar het verschil met een partij in Leninistische zin blijft onmiskenbaar, en daar gaat Molyneux aan voorbij.
Het op één lijn stellen van anarchistische groepen en Leninistische partijen is sowieso een wat onzinnige, tegenstrijdige, aanpak. Als anarchisten als Leninisten optreden door zelf groepen te vormen, waarom er dan nog verder een punt van maken, dan zijn we het toch – in die optiek – eens? Dát Leninisten er een punt van maken – en anarchisten natuurlijk ook – illustreert echter dat we het niet eens zijn, dat partijen iets meer zijn dan alleen groepen met gemeenschappelijk ideeëngoed. Het verschil? Anarchistische organisatie beoogt de strijd te versterken, het initiatief van mensen te vergroten, bijbehorende inzichten te verbreiden. Leninistische organisatie beoogt machtsverovering, waar alle genoemde dingen – en ook bijvoorbeeld het bestrijden van onevenwichtigheden in bewustzijn onder arbeiders waar Van der Zwan zo op hamert, zodat er revolutionaire eensgezindheid en slagvaardigheid gevormd wordt – een instrument voor zijn. Dat de partij geacht wordt die macht niet voor zichzelf te veroveren, maar voor de arbeidersraden als kern van een arbeidersstaat, doet daar niet wezenlijk aan af. Al was het maar omdat in die arbeidersraden een Leninistische partij om te sturen onmisbaar wordt geacht door – om maar eens iemand te noemen – Leon Trotski en Vladimir Iljitsj Lenin. Raden geven draagvlak en revolutionaire legitimiteit, als de juiste lijn emn de goede partij er maar een meerderheid in vinden. De partij levert de regering die gedragen door die legitimiteit de zaak in handen neemt. En de partijorganisatie zorgt ervoor dat de macht in handen van zo’n regering komt. Die kan dan aan de slag.
Concreet: een door Bolsjevieken geleid Militair Revolutionair Comité rukt in de nacht van 6 op 7 november 1917 de macht uit handen van de Voorlopige Regering van Kerenski. Een Congres van Sovjets, met een krappe Bolsjevistische meerderheid, krijgt de macht aangeboden en neemt een resolutie in die zin aan. De Bolsjevistische leiding schuift vervolgens een regering – Raad van Volkscommissarissen, met Lenin als voorzitter en derhalve premier – naar voren die zich bij meerderheid laat kiezen zoals het kabinet Rutte II een meerderheid in de Tweede Kamer achter zich kreeg. Die regering regeert vervolgens bij aan het Congres – waar ze een meerderheid heeft – afgetroggelde volmachten per decreet. Zo zag “alle macht aan de sovjets” er al in november 1917 uit: oppermacht aan een regering námens de sovjets, die voor draagvlak en deelname aan de uitvoering van beleid hielpen zorgen maar geen direct zelfbestuur uitoefenden. En dit was voordat repressie en top-down bestuur het kiezen van sovjets en de vrije activiteit van onderop totaal onmogelijk hadden gemaakt, de glorietijd waar eninisten nogal eens naar verwijzen, vóór de ‘degeneratie’. Zelfs toen was er van werkelijk zelfstandig en eigenmachtig bestuur van onderop door de arbeiders-, boeren en soldatenraden geen sprake. Zelf toen stond staatsbestuur al tegenover zelfbestuur.
Anarchistische groepsvorming en Leninistische partijvorming zijn verschillende zaken, met uiteindelijk doeleinden die recht tegenover elkaar staan. Want een revolutie als staatsvormend project is iets heel anders dan een revolutie als project dat alle staten en heersende kassen en onderdrukkende instituties en hiërarchieën opdoekt en door vrije associatie vervangt. In dat tweede project staan anarchisten vaak genoeg op onderdelen, in demonstraties en stakingen, zij aan zij met Leninisten. De projecten zelf zijn echter geen varianten van elkaar, maar tegenpolen. Als revolutie staatsvorming is, dan ben ik contrarevolutionair. Als revolutie echter zelfbevrijding is – en voor welke revolutie zou een vrijheidslievend mens zich anders in willen zetten? – , dan is het Leninisme contrarevolutionair. Precies die contrarevolutionaire dynamiek ontkent Maina van der Zwan in zijn passages over Lenin en Stalin, en in de rest van zijn betoog laat hij die dynamiek spoorloos verdwijnen. Precies die dynamiek dient echter naar voren gehaald te worden om duidelijk te maken dat het Leninisme als politiek concept voor de zelfbevrijding die we nodig hebben een gevaar is.
(1) Het is tekenend dat Maina van der Zwan van “anarchistische karikaturen van het leninistische partijmodel” geen enkel voorbeeld geeft, geen enkele verwijzing van een anarchistische tekst die zo’n ‘karikatuur’ zou bevatten. Het is kennelijk makkelijker om de discussie aan te gaan met een imaginair anarchisme dan met reeël bestaande anarchisten en hun opvattingen. Bovendien zou bij bronvermelding en citeren wellicht te makkelijk duidelijk worden dat de anarchistische ‘karikatuur’ misschien toch verontrustend veel met de realiteit gemeen heeft.
Peter Storm