| |
1 Mei: Feest Tegen Arbeid kopieenplak - 01.05.2006 19:19
De anarchistische oorsprong ('Haymarket' affaire) en inhoud van 1 Mei worden door de heersende machten zorgvuldig verzwegen en verdrongen. Zo kan het dat 1 Mei volgende week gegarandeerd opnieuw zal worden aangegrepen, met pleidooien voor meer werkgelegenheid, allen aan het werk, etc., om de arbeiders op hun plaats en koest te houden. Volgende tekst van Miguel Amorós vat één en ander mooi samen. 1 Mei: Feest tegen de Arbeid ____ De verwerping van de arbeid was de bindende idee van het eerste arbeidersprotest. Verbannen uit de beweging, toen die de structuur van de industriële samenleving accepteerde, veranderde ze in een vogelvrij verklaarde toen de logica van de opoffering de overhand kreeg door toedoen van de militante ascese. Later kwam het “weg met de arbeid” terug, gedurende een te lange tijd, als een excuus voor een gemakkelijk hedonisme en zelfs tot een argument voor een absolute technologisering van de samenleving. De context van de afsluiting van een meeting op de eerste mei (georganiseerd door de gedefederaliseerde CNT van Barcelona en waarop de auteur werd uitgenodigd om te interveniëren samen met verschillende anderen die niet noodzakelijk ‘arbeiderist’ waren) was een mooi platform om de originele betekenis van een geritualiseerd en gesacraliseerd feest , ontdaan van haar oorspronkelijke subversieve inhoud, terug te geven. (Gelezen tijdens de meeting van de CNT in Les Cotxeres de Sants, Barcelona, 1 Mei 2003) "Er zijn er ook, zo lijkt het mij, die geen grote dienst presteren aan de samenleving door hun intelligentie, maar die robuust van lichaam zijn en in staat tot de grootste arbeid. Zij handelen met hun lichaamskrachten en beogen een loon in geld voor deze handel, van daar komt hen, denk ik, de naam van huurlingen toe." (PLATO, De Republiek) ____ Ik vrees niet de zin van 1 Mei te ontwaarden door te zeggen dat het een dag tegen de arbeid is, want al sinds haar ontstaan – de strijd voor de achturen werkdag – was de eis van een vermindering van de tijd die wordt besteed aan de loonslavernij, oftewel de eis voor meer vrije tijd, er in ingeschreven. Vrij wil zeggen vrij van de uitbuiting en van de noodzakelijkheid waarop deze beweert zich te baseren, want de vrijheid waarnaar de menselijke soort moet streven zal bepaald worden door de afschaffing niet alleen van de loonarbeid maar van de arbeid aangewend voor de bevrediging van de fysieke behoeften. Het rijk van de vrijheid zal het rijk van de noodzakelijkheid opvolgen wanneer de mens zich volledig bevrijdt van de arbeid. Derhalve: de samenleving waarnaar de arbeiders moeten streven is een samenleving die niet gebaseerd is op de arbeid, een samenleving waarin de arbeid niet beschouwd wordt als de belangrijkste bezigheid, waarin het leven niet absoluut afhankelijk is van de arbeid, waarin, tenslotte, niemand al arbeidend het leven moet “verdienen”, want zo een samenleving is onverenigbaar met het welzijn en met de vrijheid. “Recht op arbeid”… Weg ermee! Dat is hetzelfde als eisen om uitgebuit te worden; beter eisen we het RECHT OM NIET TE ARBEIDEN! Bovenaan hun verlanglijst moeten de arbeiders niet een parool in de stijl van “minder arbeiden opdat allen kunnen arbeiden” plaatsen, maar één die veel soberder is: “WERK NOOIT”. Het feit dat we leven in een maatschappij van arbeiders, een maatschappij waar de loonarbeid algemeen is, waar de machthebbers zelf zich beroepen op hun arbeidsactiviteit, betekent niet dat de maatschappij nooit buiten het werk heeft bestaan, of dat de arbeid altijd als bron van alle waarden werd beschouwd. Feit is dat deze nieuwe mentaliteit die de arbeid beschouwt als doel op zich en verlangt te leven in arbeid tot de laatste dag, pas in de tijden van de protestantse Reformatie verschijnt en zich verbreidt, een mentaliteit die perfect aansluit bij de kapitalistische geest. We spreken over doel, maar de arbeidsmentaliteit maakt geen onderscheid tussen doelen en middelen. Leven om te arbeiden en arbeiden om te leven zijn voor haar hetzelfde. De arbeid, voor het eerst, geeft zin aan het leven. Voortaan zullen de bourgeoisie en de denkers die haar komst het best hebben aangekondigd de arbeid beschouwen als oorsprong van de eigendom (LOCKE), als bron van alle rijkdom (ADAM SMITH), en als verantwoordelijk voor de humanisering zelf. Volgens HUME had de arbeid de mens gecreëerd; de arbeid en niet de Rede onderscheidde de mens van de dieren (idee die MARX overbracht naar het socialisme). Er was de komst van de fabrieken en de machines en de vernietiging van elk ‘humaan’ karakter van de arbeid nodig opdat de arbeidende klassen het gewicht van de vermoeidheid aan den lijve ondervonden, de wanhoop van de slavenarbeid en de belediging van het loon, het merkteken van de slavernij waartoe ze werden gereduceerd. In de Oudheid was de arbeid iets verachtelijk, iets wat degene die haar verrichtte verlaagde en waaruit h/zij niets eervol kon halen. LAFARGUE in zijn Recht op Luiheid citeert deze wijze woorden van CICERO: “men moet de activiteit van degenen die hun moeite en energie verkopen als iets laag en grof zien, want degene die zijn arbeid geeft in ruil voor geld verkoopt zichzelf en plaatst zich op het niveau van de slaven.” Hetzelfde gold voor de zucht naar winst. Bij de Grieken maakten de handwerkers, kleine boeren, dagloners en handelaars geen deel uit van de stad ook al leefden ze er, dat wil zeggen, zij hadden geen politieke rechten, want volgens ARISTOTELES (is) “deze levensvorm onwaardig en strijdig met de deugd” waarvan de burgers zich dienden te onthouden. De Spartanen verboden de uitoefening van ieder beroep, onder andere omdat het de tijd inpalmde nodig voor de civieke activiteiten. Hetzelfde was het geval bij hun Thracische, Perzische, Romeinse en andere tijdgenoten. Werken betekende zich onderwerpen aan de noodzakelijkheid, menselijke ondergeschiktheid, voor de bevrijding ervan dienden de slaven. Nog in de duistere tijden van de Middeleeuwen werd de arbeid beschouwd als een minderwaardige activiteit en diegenen die het privilege hadden om niet te arbeiden – de mannen en vrouwen van adel – verkozen te sterven van honger eerder dan zich te verlagen door te arbeiden, zoals de picareske roman komisch verhaalt. Maar de situatie van de arbeiders van toen verschilde veel van die van nu; de helft van het jaar bestond uit feestdagen, dagen van luiheid. Hoe heeft de mensheid de tijd op een eerbare manier besteed sinds haar ontstaan tot de XVIde eeuw? De Ouden verdeelden haar tussen bijeenkomsten, studie, sport en oorlog. Het beheer van de publieke zaken en de gewapende verdediging van hun levenswijze waren de basis van het burgerschap en van de vrijheid. De tijd waar Grieken en Romeinen zo overvloedig van genoten werd vooral geconsumeerd in de publieke sfeer en op het slagveld, wat niet hoeft te verbazen in een maatschappij wiens doelstelling de vorming van vrije mensen was en niet de verachtelijke accumulatie van rijkdom. Mensen vrij van de economische noodzakelijkheid, en dus van de arbeid. Maar de bevrijding van de arbeid in de Oudheid was een privilege. De vrijheid van het ene deel van de bevolking was gebaseerd op de slavernij van het andere. In onze tijd waarin de private sfeer dominant is en arbeid de norm, kunnen de zaken niet anders dan heel verschillend zijn. De vrijheid, zoals de ouden die begrepen, bestaat niet, want er is geen agora, er is geen publiek leven. De enen zullen meer uitgebuit worden dan de anderen; de enen zullen een comfortabeler leven leiden dan de anderen, maar niemand is werkelijk vrij. Alle activiteiten, inclusief de zogenaamde publieke, zijn privaat (beoefening van een beroep); iedereen verkoopt iets van zichzelf in ruil voor geld en overleeft door te consumeren; de verschillen zijn gradueel. Het enige wat varieert in de slavernij is de rang. De afschaffing van de arbeid of enkel een drastische vermindering ervan zal, om bevrijdende consequenties te hebben, een deprivatisering van het leven moeten teweegbrengen en, overeenkomstig, de revitalisatie van de publieke ruimte. Om hun zaken in eigen handen te nemen, moeten de geëmancipeerde arbeiders hun eigen ruimte van vrijheid construeren, door middel van gemeenschappen, raden, bijeenkomsten, vrije gemeenten, etc., en daarin hun tijd investeren. De emancipatie van de arbeid zal tot stand komen door middel van de terugkeer naar het publieke leven, wat iets heel anders is dan de terugkeer van de politiek. Omdat de ontbinding van de macht en van de Staat in de zelforganisatie van de “onteigende en gedeclasseerde massa’s” (dat is hoe BAKOENIN het proletariaat verkoos te noemen) één zaak is, de reconstructie van de macht (en de Staat) door middel van de professionele politiek en de partijen een andere. DE ARBEID VERNIETIGEN OM DE STAAT TE VERNIETIGEN. De mentaliteit van de arbeider behouden, zelfs al hebben we hem ontdaan van de arbeid, zou ons enkel doen belanden in een maatschappij van consumenten. Arbeid en consumptie zijn twee etappen van hetzelfde proces. Een samenleving van arbeiders is een samenleving van consumenten. De consument is evenzeer slaaf als de arbeider. In zo een samenleving betekent de vermindering van de arbeidsdag enkel de proportionele verhoging van de tijd gewijd aan de consumptie. In dit perspectief is de bevrijding van de arbeid geen bevrijding, zelfs niet gedeeltelijk. Het is de sleutel van de moderne exploitatie. De beschikbare tijd wordt opgedaan aan vrijetijdsactiviteiten, zonder de private sfeer te verlaten. Het resultaat is een nog grotere kunstmatigheid van het leven, gewijd aan de gedwongen bevrediging van steeds artificiëlere behoeften. Zodoende, door de massaconsumptie komen we terecht op dezelfde plaats als waar we al waren door het langdurig werken: de afstomping, de morele armoede en de ziekte. Het idee van geluk dat de armen hebben, het “graaien in de rekken”, of “de vakantie in Mallorca voor iedereen”, is geen simpele uitdrukking van het libertaire communisme, maar van de consumptie zonder belemmeringen. De zaken zien vanuit de consumptiezucht is zoals ze zien vanuit de maag: het is ze zien als slaaf. Het is ze zien zoals de verslagen vijand, wat de eerste betekenis was van “slaaf” in het Grieks (douloi). Hoe dan ook, zich bevrijden van de arbeid is zich bevrijden van de consumptie. Zowel de rekken als Mallorca laten voor wat ze zijn. IN DE SAMENLEVING VAN DE OVERVLOED BESTAAT DE WERKELIJKE OVERVLOED NIET UIT DE MASSA VAN BEGEERLIJKE OBJECTEN MAAR UIT HET GEBIED WAAR MEN DE VRIJHEID KAN BEOEFENEN. Praten over niet-arbeiden lijkt gemakkelijk, maar om te komen tot een samenleving zonder arbeid, d.w.z. volledig bevrijd van de zowel door de maatschappij als door de natuur opgelegde noodzakelijkheid, moet men vele oude ideeën herzien, ideeën die een last en een obstakel zijn en geëlimineerd moeten worden. In de eerste plaats de overtuiging dat het systeem samen met haar miserie ook de materiële voorwaarden en sociale vormen creëert voor de heropbouw van de vrije samenleving. De waarheid is precies het tegengestelde: het systeem creëert voorwaarden en vormen opdat de genoemde heropbouw onmogelijk zou zijn. Te beginnen met de klasse zelf die die heropbouw zou moeten aanvoeren. De automatisering en de wetenschappelijke vooruitgang hebben de arbeider verdreven van het centrum naar de periferie van de productie, in die mate dat vandaag de meerderheid van de arbeiders tewerk gesteld zijn in niet-productieve activiteiten, en die tendens houdt niet op zich te versterken. Een rationeel georganiseerde maatschappij zou de meerderheid van deze activiteiten net zoals de massaproductie afschaffen. De anarchisten waren de eersten om te signaleren dat een nieuwe samenleving niet kan gegoten worden in de technische vorm van de bestaande en dat alles wat bestaat moet vervangen worden door iets dat meer in overeenstemming is met de werkelijke menselijke behoeften. De toe-eigening van de productiemiddelen kan niet plaatsvinden zonder de welwillendheid van een specifieke sociale groep, die van de technici en wetenschappers, die in blok de zaak van de verdrukten zouden moeten omarmen, iets wat zeer twijfelachtig is. De contradictie die de maatschappij van de arbeid ondergraaft, ligt niet in de tegenstelling tussen productiekrachten en productiemiddelen, want met de autonomie van de technologie neigen beide concepten ertoe hetzelfde te zijn, maar tussen de moderne technologie en de stofwisseling met de natuur die zij opdringt, en die steeds verwoestender wordt. De technologie is niet absoluut onafhankelijk van de kapitalistische productiewijze. Diegenen die geloofden in de positieve kant van het kapitalisme, zoals dat zou blijken uit de technische “vooruitgang”, zullen zich in de handen wrijven in de veronderstelling dat de vooruitgang van de wetenschappelijke technologie de overgangsperiode naar het libertair communistische regime heeft overgeslagen, dat de geautomatiseerde productie de arbeid zou verdringen en dat de machine, slavin van de mens, hem zou vrijwaren van dergelijke vervloeking. Maar de machines laten de emancipatie van de arbeid niet toe, want ver van een aanpassing van de natuur aan de wil van het subject te zijn, zijn ze een aanpassing van het subject aan de artificiële middelen die ze hebben gecreëerd. DE MACHINES HEBBEN DE MENS TOT SLAAF GEMAAKT EN ZULLEN HEM NOOIT BEVRIJDEN. De machines, en meer bepaald, de technische systemen, de technologieën, zijn manieren om de samenleving te ordenen en zij bepalen de arbeid, de relaties, de verplaatsingen, de consumptie, etc. van de mensen. Er zijn geen neutrale technologieën; er zijn er die flexibel zijn, gedecentraliseerd en niet agressief, die de natuur vrijwaren en de vrijheid vergemakkelijken, en er zijn er die een gigantische en complexe sociale organisatie opdringen, hiërarchieën ontwikkelen, controle, repressieve instellingen, en andere vormen van macht. Kiezen voor het één of andere technologische systeem is een politieke beslissing, zoals terecht gezegd wordt. Het spreekt vanzelf dat in de huidige maatschappij het de autoritaire, manipulerende en antigemeenschappelijke technologieën zijn die domineren. Het zelfbeheer van een technisch systeem van deze soort zou fatale consequenties hebben voor de vrijheid. De huidige productiemiddelen, waarmee verwezen wordt naar de techniek, kunnen zich niet transformeren in instrumenten van vrije en gemeenschappelijke arbeid zonder ingrijpende veranderingen te ondergaan. Daarvoor is de beredeneerde ontmanteling van de productiemiddelen de voorwaarde sine qua non van een emancipatorische revolutie. Daarvoor moeten de Staten zich ontbinden in een eindeloos aantal kleine gemeenschappen. De zelfbeheerde collectieven, gefedereerd of niet, zullen eerst het loon en het geld afschaffen, waarmee de uitbuiting en de klassenverschillen zullen opgeheven worden, en zullen de markt vervangen door een solidaire ruil. Daarna maken ze werk van het hergebruik en de decentralisatie van de productiemiddelen en van de vernietiging of de opgave van dat deel ervan dat schadelijk blijkt. Te beginnen met het fabriekssysteem en de industriële landbouw. Met nog andere aspecten zal rekening moeten gehouden worden omdat ze ongelijkheid en bureaucratie bevorderen: centrale planning, arbeidsverdeling, de uitbreiding van de stad, etc. Hoe groter de organisatie, hoe groter de gevaren. Maar de kwestie die ons het meest interesseert hier is die van de arbeid noodzakelijk voor het behoud en de reproductie van het leven, de productieve activiteit vereist voor de bevrediging van de elementaire behoeften en van die behoeften die voortkomen uit de communitaire levenswijze. De last van het leven kan niet uitgeschakeld worden, zelfs niet met ondergeschikte technologieën; op z’n best kunnen zij die wat draaglijker maken. Ten overstaan van welke technische oplossing dan ook zal steeds uitgerekend moeten worden wat gewonnen en wat verloren wordt. Men kan tijd winnen ten koste van een grotere afhankelijkheid, en omgekeerd: men kan aan onafhankelijkheid winnen ten koste van een grotere tijdsbesteding. Maar hoe dan ook kan men erin slagen dat de tijd besteed aan het werk minimaal is, door ze te verdelen onder allen, vooral onder de jongeren, en door alle activiteiten die door de raden als schadelijk worden beschouwd af te schaffen. En ook kan men erin slagen dat de arbeid, door opnieuw aantrekkelijk te worden, een ontspanning of hobby, ophoudt om als een verplichte inspanning te worden beschouwd. FOURIER, een voorloper van het anarchisme, vond een “passionele mechanica” uit die de arbeid moest transformeren in een vurige, geraffineerde en ludieke activiteit. Want tenslotte: DE AFSCHAFFING VAN DE ARBEID ZAL GEBEUREN DOOR MIDDEL VAN HAAR OMZETTING IN SPEL. Miguel Amorós |
aanvullingen | | Cruciale aanvulling | Peterrr - 01.05.2006 21:38
Wat wel even belangrijk is om te weten: Een mens hoeft hoeft niet te werken. Geen enkele wet verplicht je daartoe. Toch is het wel goed om te werken. Let maar eens op: Een voorbeeld: Als je vroeger een broodje wilde eten van de bakker verwachtte de bakker wel een tegenprestatie. Vroeger kon dat gemakkelijk opgelost worden door bijvoorbeeld het huis van de bakker eventjes netjes op te ruimen. De bakker blij en jij blij! Maar al snel zullen er tientallen mensen zijn die wel een broodje willen van die bakker (want ze zijn zo lekker) maar het huis is al opgeruimd en al! Wat een duivels dilemma? Tegenwoordig doen we dat daarom iets makkelijker. Iedereen doet iets waar hij/zij goed in is cq. plezier in heeft en krijgt daarvoor iets van waarde (een euro bijvoorbeeld). Met die euro kan hij een broodje KOPEN van de bakker. De bakker blij en jij blij. Dit fenomeen (want dat is het!) noemen we werk. | Een mens wordt wel verplicht te werken | NN - 01.05.2006 23:12
Dat geen enkele wet je verplicht te werken is onzin. Onze verplichte zorgverzekering komt namelijk niet bepaald uit de lucht vallen. Verder is Peterrr's voorbeeld sprekend voor hoe het nu zit. Heel vroeger hoefde je voor een brood misschien maar een uurtje werk bij te dragen. De daaropvolgende periodes is de, weliswaar gevarieerderde, maaltijd er niet goedkoper op geworden, terwijl er een stuk minder arbeid benodigd is om het voedsel te produceren. Blijft de vraag over hoe mensen al die arbeid kunnen verrichten voor hun bestaan. In Nederland valt de werkloosheid misschien nog mee, maar nemen we heel Europa onder de loep dan valt het allemaal weer mooi tegen. Een consumptie maatschapij, met veel concurrentie en veel afval draagt namelijk niets bij. Grondstoffen worden immers al snel schaars, dat de prijs daarvan weer omhoog drukt. Het fenomeen werk dat Peterrr aanhaalt is uiteindelijk niets meer dan een beetje mooi weer spelen. Opdat niemand zijn handen vuil zal maken aan het echte werk, dat voor de rechtgeaarde kapitalist danwel materialist niets oplevert. | |
aanvullingen | |