Jozias van Aartsen, Saint-Just en stoepkrijt PPD - 21.06.2004 17:27
De uitspraak van Jozias van Aartsen dat “de tijd om alles te zeggen nog niet gekomen is”, en het bizarre gegrinnik van de liberale leider, deed ons denken aan het volgende citaat van Saint-Just, dat het overwegen waard is: “Wellicht is het nog geen tijd om het goede te doen. Het goede dat men afzonderlijk doet, brengt uitstel. Men moet wachten op een algemeen kwaad dat groot genoeg is om de algemene opinie de behoefte te doen gevoelen aan maatregelen die geschikt zijn om het goede te doen. _Datgene wat het algemene goede voortbrengt, is altijd verschrikkelijk, of lijkt bizar als men te vroeg begint._” (Saint-Just, _Ecrits posthumes_) Beide zijn geen regels om ons naar te voegen. We geloven dat het _altijd_ tijd is om ‘alles te zeggen’ - althans op de plekken waar we verstaan worden en niet waar alleen politici kennis nemen van wat we zeggen. Daarnaast zijn we het oneens met Saint-Just zijn oproep om te ‘wachten’ op een ‘algemeen kwaad’. Dat algemene kwaad is, lijkt ons, niet meer dan een bepaalde algemene _samenhang_ van individuele kwaden, omdat elk specifiek kwaad onderdeel is van een wijdvertakt stelsel. Waarom wachten op iets dat al bestaat? Waarom niet alles zeggen dat erover te zeggen valt? Om dezelfde reden is het zogenaamde ‘algemeen goede’ een voor ons onbruikbare categorie, want er zijn in de tussentijd beslist dingen te doen zijn die noch bizar, noch verschrikkelijk zijn. (Als het goed is zijn ze zelfs plezierig.) Want de praktijk die de samenhang van kwaden verheldert, is tegelijk een poging iets te zeggen over manieren om er een eind aan te maken. Er is, nogmaals, geen reden om te wachten. Hetzelfde probleem is door G.W.F. Hegel besproken in het voorwoord tot zijn _Phänomenologie des Geistes_, met de volgende observatie: “We moeten ervan overtuigd zijn dat het ware van dien aard is dat het zich doorzet wanneer zijn tijd gekomen is, en dat het alleen dan verschijnt wanneer die tijd is gekomen; daarom verschijnt het ware ook nooit te vroeg en treft het ook geen publiek aan, dat hiervoor nog niet rijp is; we moeten er ook zeker van zijn dat het individu dit effect nodig heeft om zichzelf te bevestigen in zijn overtuiging, die tot nu toe een aangelegenheid was van hem alleen; verder is dit effect nodig om deze overtuiging, die eerst slechts een particuliere zaak was, te ervaren als iets algemeens. Hierbij is het echter dikwijls noodzakelijk om het publiek te onderscheiden van degenen, die zich voordoen als de vertegenwoordigers en woordvoerders van deze overtuiging. Het publiek gedraagt zich in sommige opzichten anders dan deze woordvoerders en reageert vaak zelfs op tegenovergestelde wijze.” (Hegel, _Het wetenschappelijke kennen_) Het gaat zo bezien om de vraag hoe een dergelijk publiek zich constitueert los van deze woordvoerders en vertegenwoordigers. Ketchup lijkt ons een van de slechtere ideeën; verf en stoepkrijt komen dichter in de buurt. En dialectiek, kameraden, stuur ons meer dialectiek en betere citaten. |