| |
De onveilige puinhopen van het kapitalisme marco - 28.02.2003 19:32
Veiligheid. Tijdens de afgelopen verkiezingscampagne was het één van de meest bediscussieerde onderwerpen. Politieke partijen probeerden elkaar voortdurend af te troeven met voorstellen voor maatregelen die de veiligheid, of in ieder geval het gevoel ervan, moeten vergroten. Veruit de meeste bepleite maatregelen liggen in de repressieve sfeer. Slechts in de marge van het politieke debat wordt af en toe gesproken over de oorzaken van het groeiende gevoel van onveiligheid. In de meeste gevallen volstaat men met de bewering dat deze veroorzaakt wordt door het toegenomen (straat-) geweld en criminaliteit. In werkelijkheid is het probleem echter veel fundamenteler van aard, want er is sprake van een directe relatie tussen het onveiligheidsgevoel en vijf en twintig jaar neoliberale politiek. Veiligheid, normen en waarden Aan het thema veiligheid is al heel wat denk- en schrijfwerk besteedt. Logisch, want behoefte aan veiligheid heeft elk mens. Toch is veiligheid bij lange na geen objectief begrip, met overal en altijd één dezelfde betekenis. Onder veiligheid wordt telkens weer andere dingen verstaan en men raakt er dan ook niet over uitgediscussieerd. In de politieke arena is het begrip veelal vernauwd tot ‘veiligheid op straat’. Het gaat dan vooral over ‘zinloos geweld’, kleine criminaliteit en zogenaamde hufterigheid, die tezamen mensen een gevoel van onveiligheid bezorgt. Andere gevaren voor de veiligheid zoals oorlog, rechtsongelijkheid, geweld binnenshuis, maar bij wijze van spreken ook het jaarlijks duizenden slachtoffers eisende autoverkeer, worden zorgvuldig buiten de discussie gehouden. De discussie over veiligheid loopt deels over in dat andere maatschappelijk debat, dat over normen en waarden. De gedachte achter het verbinden van deze twee onderwerpen is dat veel maatschappelijk onaangepast gedrag kan worden voorkomen door normvervaging tegen te gaan en tegelijk te werken aan herstel van gemeenschapszin. Een mentaliteitsverandering zou moeten leiden tot het (op-)nieuw vaststellen van normen en waarden, waaraan men zich in Nederland zou moeten houden. De vraag wat deze ‘voor iedereen geldende normen en waarden’ zijn, strandt dikwijls in een opsomming van algemeenheden met vooral veel verwijzingen naar hoe het vroeger was. Wel is men het over het algemeen met elkaar eens, dat het de taak van de overheid is om de discussie te leiden. Ook eist men van de overheid dat ze strenger optreedt tegen overtreding van de in regels en wetten vastgelegde normen en waarden. In reactie hierop bepleiten de meeste politieke partijen meer bevoegdheden voor het opsporingsapparaat. Vanuit justitiële kringen wordt echter voortdurend gewezen op de praktische beperkingen die ze in de uitvoering van haar taken ondervindt. De gevangenissen zitten vol en de rechtsgang slipt dicht door de groei van het aantal zaken dat door de politiek op haar bord wordt gelegd. Geld om deze knelpunten op te lossen is er volgens de politieke partijen niet. Verbeteringen zouden moeten worden gerealiseerd door een effectiever gebruik van de huidige (financiële) middelen. Tegen de realiteit van de gesignaleerde knelpunten en beperkingen in, groeit het repressiepakket gestaag. Straks mogen er twee, drie of misschien zelfs wel vier gedetineerden op één cel, er zijn vergevorderde plannen voor een algemene identificatieplicht, men wil sneller en strenger gaan straffen etc, etc. Tegelijkertijd tobt de politiek met de invulling van de door zo velen luid bepleite mentaliteitsverandering. Dat is op zichzelf niet vreemd. Het groeiende onveiligheidsgevoel is immers niet in de laatste plaats een gevolg van het door haarzelf, de afgelopen decennia met haast religieuze overgave, gevoerde neoliberaal beleid. Bij een fundamentele discussie over het ontstane ‘morele vacuüm’ zou men onvermijdelijk komen te spreken over de rol die de kapitalisering van de samenleving speelt ten aanzien van het toegenomen onveiligheidsgevoel. In een tijd van neoliberale hegemonie, waar marktwerking het toverwoord is en de beleidsmarges klein zijn, zitten in Den Haag maar weinigen op zo’n discussie te wachten… Einde ‘Grote Verhaal’ Het toegenomen onveiligheidsgevoel, de stijgende criminaliteitcijfers en de afnemende gemeenschapszin zijn geen verschijnselen die zomaar uit de hemel zijn komen vallen. Om deze tendensen beter te kunnen begrijpen, zullen we deze moeten afzetten tegen enkele belangrijke maatschappelijke veranderingen die Nederland de afgelopen decennia heeft ondergaan. Eén belangrijke verandering is de politieke depolarisatie. Al vroeg in deze eeuw wist de maatschappelijke elite een groot deel van het proletariaat er van te overtuigen, dat zij er beter aan deed de door hun aangeboden kapitalistische democratie te aanvaarden, dan te gokken op de onzekere uitkomst van een socialistische revolutie. Door iedereen een stuk van de cake te garanderen en de ergste vormen van uitbuiting te verplaatsen naar het Zuiden(1), bereikte zij niet alleen sociale rust, maar wist ze ook vrijwel de gehele bevolking te mobiliseren voor het kapitalistisch project. Dit Historisch Compromis tussen arbeid en kapitaal kent vandaag de dag haar ultieme verschijningsvorm in het Poldermodel. De mix van parlementaire democratie en kapitalisme bleek geweldige katalysator voor technologische en economische ontwikkeling. Tezamen met politieke hervormingen, zoals het in 1922 ingevoerde algemeen stemrecht, resulteerde dit voor de hele bevolking in een aanzienlijk hoger welvaartspijl en doordat grote delen van de werkende bevolking toegang kreeg tot onderwijs, nam de sociale mobiliteit snel toe. Na de Tweede Wereldoorlog verloren bovendien de drie levensbeschouwelijke zuilen veel van hun invloed. De christelijke, liberale en socialistische zuil hadden lange tijd de samenleving verdeeld langs ideologische lijnen, maar tegen de door het parlementair kapitalisme ontketende krachten waren zij echter geen van allen opgewassen. De kapitalisering van de samenleving en mondialisering van de economie deden ook de landsgrenzen meer en meer vervagen. Niet alleen wordt Nederland overspoeld met buitenlandse producten, ook het aantal arbeidsmigranten loopt snel op, hetgeen nieuwe elementen toevoegt aan het culturele landschap. De ontzuiling, kapitalisering en mondialisering betekende voor velen een bevrijding van de vaak knellende, levensbeschouwelijke denkbeelden, normen en waardepatronen. Terwijl men zich met name in religieuze kring afvroeg waar het naar toe moest met de ethische vraagstukken werd de bevrijding door de “ontzuilde” mensen toegejuicht. Laatstgenoemden waren van mening dat het bevrijde individu voortaan wel voor zichzelf kon bepalen wat Goed en Kwaad was. De weg lag open naar een nieuwe levensbeschouwing, het individualisme, één die niet uitgaat van het Grote Gelijk, maar waar het autonome individu van geval tot geval voor zichzelf uitmaakt wat het van iets vindt. Wat echter achteraf door velen in hun enthousiasme over de modernisering van de maatschappelijke verhoudingen bleek te zijn onderschat, is het alom aanwezige en uniformiserende karakter van kapitalisme, waarbinnen ‘bevrijding’ vaak niet veel meer bleek dan een wisseling van keurslijf… De markt verdeelt en heerst De kapitalisering van de samenleving bereikt een nieuw hoogtepunt dankzij de door westerse landen gevoerde neoliberale politiek (1980 tot op heden). Nadat in 1989, met de Muur, het staatscommunisme van het politieke wereldtoneel verdween, kreeg het neoliberalisme een haast religieuze lading. De verwachtingen waren hooggespannen, zo zouden armoede en uitbuiting spoedig tot het verleden gaan behoren. Welvaart en welzijn gloorden aan de horizon voor een ieder die zich zou aansluiten bij het neoliberale project. Een van de pijlers van dit project is de privatisering van de publieke sector. Privatisering komt er op neer dat de overheid de uitvoer van publieke taken afstoot en over laat aan commerciële bedrijven. Het idee hierachter is dat privatisering van de organisatie van publieke diensten en voorzieningen de uitvoering daarvan efficiënter en dus goedkoper maakt. De afgelopen twee decennia werd vanuit deze gedachte de ene na de andere publieke voorziening verkocht of verzelfstandigd. Het gevolg was dat een steeds groter deel van de publieke sector werd onderworpen aan marktwerking en dat de overheid (en daarmee de burger) steeds minder te zeggen had over de voor haar zo belangrijke diensten en voorzieningen. Bovendien werd de kwaliteit en de betaalbaarheid ervan minder en minder. Wat bleek namelijk al snel het geval: in hun streven naar korte termijn winstmaximalisatie was de kwaliteit van de dienstverlening het eerste waarop door de bedrijven werd bezuinigd. De daarmee behaalde besparingen stak men niet in prijsverlagingen of kwaliteitsverbetering maar in de eigen zak. Verrast? Niet nodig. In het bedrijfsleven spelen morele overwegingen of het duurzaam maatschappelijk belang nu eenmaal geen rol van betekenis. Het enige wat echt telt is het korte termijn belang van de (groot-) aandeelhouders. Wie beweert dat de belangen van aandeelhouders en de samenleving dezelfde zijn weet niet waar die het over heeft of liegt. De vermarkting van de samenleving gepaard gaat met een verzakelijking van de relatie tussen mensen onderling. De markt moet en zal groeien. Steeds meer facetten van de samenleving worden zo georganiseerd dat er geld mee verdiend kan worden. Marktwerking gaat zo ten koste van de bij menswerking behorende begrippen als vriendschap en solidariteit. De verzakelijking van het samenleven heeft een vernietigende invloed op de sociale samenhang. In het dagelijkse leven komen mensen steeds vaker tegenover elkaar staan, zoals wanneer ze kunstmatig schaars gehouden elementaire voorzieningen (woonruimte, uitkeringen, banen of studieplaatsen) proberen te bemachtigen. De markt heerst door te verdelen. De markt speelt mensen tegen elkaar uit en laat hen weinig andere mogelijkheid dan met hun medemens te wedijveren. De markt maakt leert mensen elkaar te wantrouwen en elkaar te zien als concurrent. Ook veiligheid is op de “vrije markt” een product geworden. En niet het minste ook! Tegen de algehele economische malaise in groeide de handel in veiligheid explosief. Van wapenhandel tot private gevangenissen, wereldwijd is in de repressieindustrie nog nooit zoveel geld uitgegeven. De markt weet werkelijk overal een slaatje uit te slaan, in de door haar zelf gecreëerde maatschappelijke problemen ziet ze “business opportunities”…. In een samenleving, waar veiligheid niet meer een recht maar een product is, waar solidariteit wordt verkocht aan de hoogste bieder en concurreren is verheven tot belangrijkste volkssport, groeit het gevoel van maatschappelijke vervreemding en onveiligheid. Criminaliteit en kapitalisme Behalve dat de moderne samenleving te maken heeft met een door kapitalisering veroorzaakte individualisering van normen en waarden, waardoor we ons geconfronteerd zien met een afbrokkelende sociale cohesie, speelt ook daadwerkelijk crimineel gedrag een belangrijke rol in het toenemende gevoel van onveiligheid. Met name ‘alle daagse criminaliteit’ zoals diefstal en geweld op straat zijn voor veel mensen een belangrijke bron van angst en ergernis. Nu is dit artikel niet de plaats voor een uitgebreide analyse over de betekenis en achtergronden van criminaliteit, maar enkele opmerkingen zijn hier toch wel op zijn plaats. Allereerst is criminaliteit iets van alle dag. Criminologen verschillen van mening in hoeverre de criminaliteit de afgelopen decennia objectief is toegenomen. De laatste tijd gaat men vaak uit van ongeveer een verzesvoudiging van het aantal geregistreerde misdrijven sinds 1960. De verschillende manieren waarop door de tijd heen het cijfermateriaal tot stand kwam, maakt een exacte vergelijking echter onmogelijk. Zo is de voortdurende herdefiniëring van het begrip ‘criminaliteit’ en de daarmee verband houdende verandering in registratie, wet- en regelgeving van grote invloed op de vergelijkbaarheid van de criminaliteitscijfers. Überhaupt valt er op de door de overheid gehanteerde definitie van criminaliteit het nodige af te dingen, want wat de overheid crimineel (of juist rechtmatig) noemt is alles behalve politiek neutraal. Zo heeft binnen de parlementair kapitalistische rechtstaat het recht op privé eigendom een centrale, haast onaantastbare status. Anderen rechten, zoals het in allerlei landelijke en internationale wetten en verdragen vastgelegde recht op huisvesting, veiligheid, onderwijs en gezondheidszorg, blijken in de praktijk telkens ondergeschikt aan het eigendomsrecht. Een groot deel van de in Nederland gevoerde strafzaken gaat dan ook over inbreuken op het eigendomsrecht. Het ene recht is blijkbaar het andere niet. Net als de ene dader de andere niet is. Zo zitten de gevangenissen vol criminele drugsverslaafden, migranten (>50%) en andere gemarginaliseerde mensen, terwijl de ‘grote vissen’ vaak uit gevangenschap weten te blijven. Het juridisch apparaat slibt dus vooral dicht met arme mensen die klaarblijkelijk geen andere overlevingstrategie zien dan het criminele pad op te gaan. Wie je daarentegen weinig tussen de gevangenismuren ziet zijn rijke mensen. Die weten veelal hun straf te ontlopen, door armen het gevaarlijke werk te laten doen en zich te laten verdedigen door de beste advocaten of vervolging af te kopen. In een maatschappij waar ongelijkheid en uitbuiting in de wet is verankerd hoeven we ons geen illusies te maken over de objectiviteit van het justitieel apparaat en de wetgever. De politieke discussie over criminaliteit negeert de fundamentele rechtsongelijkheid en gaat juist uit van een onbetwistbare rechtvaardigheid van rechtspraak binnen het parlementair kapitalisme. Een verband tussen de kapitalisering van het samenleven, criminaliteit en het onveiligheidsgevoel wordt hoogstens op filosofische niveau gelegd, zonder daar politieke consequenties aan te verbinden. Socialisering (in feite dekapitalisering) van de samenleving en collectivisering van de maatschappelijke organisatie wordt nooit als een reële politieke oplossing gezien. Wanneer het om oplossingen voor de toegenomen criminaliteit en onveiligheid gaat komt men daarom al snel uit in repressieve (onderdrukkende) maatregelen. De puinhopen van het parlementair kapitalisme Links heeft de afgelopen jaren dikwijls het verwijt gekregen blind te zijn geweest voor de problemen van de moderne tijd. Niet geheel ten onrechte. Zo zijn lange tijd zijn het blijvende karakter van arbeidsmigratie en de problemen rond integratie onderschat of zelfs genegeerd. Ook de gevolgen van kapitalisering van publieke voorzieningen en sociale netwerken zijn door velen niet in hun volle omvang erkend (en nog steeds niet). In dit kader moet ook de gebrekkige aandacht van links voor de veiligheidsproblematiek worden gezien. Toch wil dit geenszins zeggen dat links collectief schuld draagt voor de huidige maatschappelijke problemen. Verre van dat. Rechts had het namelijk net zo moeilijk met de impact van ontzuiling, kapitalisering en mondialisering op de samenleving. Als rechts al met voorstellen kwam, waren deze dikwijls van xenofobe en/of repressieve aard, en werden ze terecht door links afgewezen of op z’n minst kritisch bejegend. Daar komt nog eens bij, dat het natuurlijk grote onzin is om te spreken over ‘links’ en ‘rechts’, alsof het hier om een homogene entiteiten gaat. In werkelijkheid zijn het containerbegrippen waarachter heel diverse politieke stromingen schuil gaan. Wat betreft de rol van parlementair links (3) kunnen we kort zijn: door de parlementaire democratie te omarmen, houdt men de status quo in stand en is men feitelijk deel geworden van het probleem. Het idee dat, de door het parlementair kapitalisme geïnstitutionaliseerde fundamentele onrechtvaardigheid, het beste kan worden bestreden vanuit het parlement, is absurd en moet gezien worden in het licht van het eerder in dit artikel aangestipte Historisch Compromis tussen kapitaal en arbeid. Dit betekent overigens niet dat een succesvolle antikapitalistische en anti autoritaire strategie, geen parlementaire tak kan hebben. Dat is op zich misschien nog wel mogelijk, maar parlementarisme kan hoogstens een middel zijn, tussen vele andere middelen, waarvan een beweging zich bedient. De gezamenlijke linkse partijen zijn vanzelfsprekend een andere mening toegedaan, en hopen iedere verkiezing weer op een paar zeteltjes meer. Het wekt dan ook geen verbazing dat zij geen (overtuigend) standpunt weet te formuleren in de discussie over veiligheid. Voor zover men al niet met het rechtse repressieverhaal meehuilt, pruttelt men voor de vorm nog wat over preventie, maar over hoe dat er in praktijk uit moet zien blijft vaag. Af en toe houdt men een pleidooi voor het open houden van de, voortdurend met bezuinigingen bedreigde, maatschappelijke zorginstellingen zoals buurthuizen en jongerencentra. Deze zouden de sociale cohesie en controle vergroten en zo criminaliteit en onveiligheid voorkomen. Maar het pleidooi voor het vergroten van de rol van de overheid, in het bevorderen van de sociale cohesie en het formuleren en uitdragen van normen en waarden, klinkt op z’n minst naïef. Het is alsof je de vos vraagt het kippenhok te bewaken, want is het niet de (kapitalistische) overheid onder wiens bezielende leiding de samenleving wordt vermarkt en gemoleculiseerd? In de door rechtse en linkse parlementaristen beheerste discussie rond veiligheid is dringend behoefte aan een anti autoritair geluid. Dit geldt ook voor andere door ontzuiling, kapitalisering en mondialisering veroorzaakte maatschappelijke veranderingen en problemen, waar overduidelijk veel mensen grote moeite mee hebben (net als wij trouwens). Soms zijn de reacties zo extreem en wijdverbreid dat het de contouren aanneemt van een collectieve identiteitscrisis. We mogen het niet toelaten dat rechts de richting bepaald waarin “antwoorden” worden gezocht (xenofobie, repressie en verdere vermarkting). Net zo min moeten we de door parlementair links levend gehouden hersenschim napraten, die draait om de illusie dat er binnen de marges van de parlementaire democratie nog wat aan het proces van maatschappelijk vervreemding valt te doen. Wat echter allereerst nodig is, is een radicale democratisering van de maatschappelijke organisatie, zodat mensen weer grip krijgen op de wereld om heen. Kapitalisme, parlementaire democratie en staten (in het algemeen) zijn er op gericht om onrechtvaardigheid van een legitiem jasje te voorzien en daadwerkelijke democratisering tegen te houden. Het is juist daarom zaak ons actief te mengen in het maatschappelijk debat, waar het ook plaats vindt. Tussen de puinhopen van het parlementair kapitalisme lopen al veel te veel verweesde mensen rond, wiens onvrede tot nu toe vooral dankbaar voer is voor populistisch rechts. Naar deze mensen moeten we toe om uit te leggen dat veiligheid binnen de bestaande politieke verhoudingen een onhaalbare zaak is en dat wanneer we een veilige samenleving willen creëren, we zullen moeten beginnen met datgene te bestrijden wat ons verdeelt. Marco Noten: (1) Met het Zuiden worden de zogenaamde ‘ontwikkelingslanden’ bedoeld. (2) Er zijn nog tal van andere argumenten waarom vermarkting van de publieke ruimte een slecht idee is. Wie daarover door wil lezen kan terecht op het Dusnieuws archief op het internet http://eurodusnie.nl (3) Met parlementair links bedoelen we niet alleen alle progressieve partijen maar ook die (oudlinkse) organisaties die voor zichzelf partijvorming nog even hebben uitgesteld. Naschrift Voor kritiek op de liberaaldemocratie verwijs ik graag naar het artikel “10 aanklachten tegen de liberaaldemocratie” geschreven door Ernst Naber en verschenen in Dusnieuws 39. De url is: http://squat.net/eurodusnie/articles/dusnieuws/2003/10aanklachten.htm Wat betreft “antinationalistische identiteit” kun je het gelijknamige artikel van mijn hand lezen dat is verschenen in Dusnieuws 16. De url is: http://squat.net/eurodusnie/articles/dusnieuws/antin.htm Een goed boek over het verband tussen de risicomaatschappij en onveiligheid is “de Veiligheidsutopie” van Hans Boutellier ISBN: 90-5454-205-5 E-Mail: info@eurodusnie.nl Website: http://eurodusnie.nl |
Lees meer over: vrijheid, repressie & mensenrechten | aanvullingen | | |