Politiek Populisme: Spreken tot de Verbeelding -Merijn Ouden Politiek populisme spreken tot de verbeelding - 25.01.2011 16:02
Hier het redactioneel van Open #20, De Populistische Verbeelding door Merijn Oudenampsen zie de website van SKOR voor de inhoudsopgave: http://www.skor.nl/artefact-5059-nl.html de cover van Open #20 Sommigen zijn het misschien vergeten maar politiek draait nog altijd om verbeelding, het vermogen collectief te dromen, het vertellen van verhalen; politiek herbergt nog altijd een vorm van mythologie. Willen we het populisme serieus nemen als politieke kracht, dan moeten wij haar juist in het licht van deze aspecten bezien. Introductie: Inception Op 28 augustus 2010 vond in Washington DC een opzienbarend schouwspel plaats. De dag staat in het Amerikaanse collectief geheugen gegrift als die van Martin Luther King. Op 28 augustus 1963 stak hij hier zijn befaamde “I have a dream” speech af. De toespraak gehouden op de treden van het Lincoln Memorial, voor een mensenmassa van honderdduizenden demonstranten, vormde onderdeel van de March on Washington for Jobs and Freedom en markeerde een hoogtepunt in de Amerikaanse burgerrechtenbeweging. Het moment zou een onaantastbaar onderdeel van het pantheon van de Amerikaanse geschiedenis gaan uitmaken - althans, na de langzame institutionele acceptatie van de claims van de burgerrechtenbeweging en na de nimmer opgeklaarde moord op King in 1968. Deze symbolische dag en deze symbolische plek werden dit jaar aangegrepen door de rechts-populistische talkshow host Glenn Beck, kopstuk van de Tea Party beweging, om een groots evenement te organiseren rond de slogan Restoring Honor. Sarah Palin, het andere Tea Party icoon, was evengoed van de partij. De bedoeling was, zo vertelde Beck in zijn show op Fox News, om de burgerrechtenbeweging te “claimen”. In andere woorden, om haar politieke betekenis opnieuw in te vullen, opdat de Tea Party beweging in de voetstappen van King kan treden, en de symbolische kracht en democratische legitimiteit van dat moment kan opeisen voor haar eigen agenda. We hebben te maken met een fascinerende, retroactieve vorm van geschiedschrijvingpolitiek. Zoals blijkt uit de vele analyses van de burgerrechtenbeweging in Glenn Beck (historicus van opleiding, saillant detail) zijn talkshow, wordt deze geheel bewust uitgevoerd. De droom van King was zelf al een vergelijkbare operatie. Natuurlijk was het de verbeelding van een nieuwe maatschappij, waarin de stelselmatige achterstelling van de Afro-Amerikaanse bevolking ongedaan zou zijn gemaakt, maar deze droom stond niet op zichzelf. Martin Luther King plaatste zijn droom in de Amerikaanse Droom, refererend aan de gelijkheidsidealen in de Amerikaanse grondwet. Deze idealen zouden volgens King alleen verwezenlijkt kunnen worden door de opbouw van een welvaartsstaat, die op het gebied van onderwijs, huisvesting, en arbeidsmarkt, gelijkwaardigheid voor de zwarte bevolking tot meer dan een dode letter zouden maken. “I have a dream” was daarmee een linkse herinterpretatie van de Amerikaanse Droom, waarin het woord 'vrijheid' gekoppeld werd aan de betekenis 'uitbreiding van de verzorgingsstaat'. De droom van de Tea Party beweging beroept zich op hetzelfde woord als de March On Washington maar geeft dat een tegengestelde serie van associaties: vrijheid is hier anti-overheid, anti-belasting en anti-Islam. Door een eigen droom binnen de droom van King te plaatsen, overschrijft Glenn Beck deze met zijn eigen betekenissen en wist zo de oude uit. Net zoals de Hollywood kaskraker Inception, waar Leonardo di Caprio laag voor laag, droom voor droom afdaalt in het menselijke onderbewuste om daar een kunstig ontworpen droom te planten, hebben we hier te maken met een droom binnen een droom binnen een droom. Vanuit de ene droom probeert men de andere een nieuwe betekenis probeert te geven. Het is een strijd om de verbeelding van de Amerikaanse maatschappij, waarin een rechts-populistische campagne zich als doel heeft gesteld een links protestverleden onschadelijk te maken en zich haar symbolische kracht toe te eigenen. De betekenis van deze episode voert verder dan de gepolariseerde verhoudingen in de Verenigde Staten. De toespraak van Glenn Beck staat symbool voor een veelomvattende rolverwisseling die zich voor heeft gedaan in veel westerse samenlevingen. Het beroep op de verbeelding was bij uitstek een kenmerk van de cyclus van protestbewegingen uit de jaren zestig en zeventig – “de verbeelding aan de macht!” luidt niet voor niets de beroemde slogan van de mei '68 revolte in Parijs. Het betekende in die tijd bovenal een vorm van bevrijding: de mogelijkheid van een radicaal andere maatschappij, het afschudden van bestaande, starre rolpatronen, het open breken van oude identiteiten: ras, sekse, klasse et cetera. Men verbeelde een nieuwe toekomst om zo af te rekenen met het verleden (“ren kameraad, de oude wereld staat achter je”; nog één van die '68 leuzen[i]). Vandaag de dag zijn het rechtspopulistische bewegingen – zoals Geert Wilders' PVV in Nederland, de Lega Nord in Italië, of de Tea Party beweging in de VS[ii] - die het politieke toneel bestormen en op hun beurt de verbeelding aanwenden voor het bestrijden van de status-quo. Zij doen dat op tegengestelde wijze: in plaats van een nieuwe toekomst, verbeeldt men een geïdealiseerd verleden. Zo dost de Tea Party beweging zich uit in de historische kledij uit de tijd van de Boston Tea Party; de Lega Nord houdt grootschalige evenementen met ridderkostuums en bijbehorende heraldiek; Geert Wilders neemt in een verkiezingsfilmpje plaats in een roeibootje en dobbert zich een weg door een ongeschonden Nederlands polderlandschap, met de onmisbare windmolen op de achtergrond. In plaats van de ontmanteling van bestaande rolpatronen en identiteiten, draait het rechtspopulisme juist om het op scherp stellen van deze categorieën, door het op een voetstuk plaatsen van de norm, dat voortkomt uit het beroep op de 'gewone mensen', of uit de stereotiepe vrouwelijkheid van een hockey-mum en de viriele mannelijkheid van een Berlusconi, of de oppositie van autochtoon en allochtoon. Het navrante van de huidige situatie is, dat men aan de linkerzijde van het politieke spectrum reageert op deze nieuwe verbeeldingspolitiek met een beroep op rationaliteit en realisme. Het is een illustratie van de analyse die Stephen Duncombe eerder al naar voren schoof in zijn boek Dream: “De ideologische erfgenamen van de mei '68 slogan 'verwerkelijk je verlangens', vertegenwoordigen nu het tegenovergestelde: 'verlang naar de werkelijkheid'. Links en rechts hebben van rol gewisseld: rechts heeft de mantel van radicalisme overgenomen, en links zwaait de vlag van het conservatisme”[iii]. Zoals het voorbeeld van Martin Luther King al laat zien, beperkt deze beeldende en verhalende vorm van politiek bedrijven zich niet tot het populisme, zij is in meer of mindere mate terug te vinden in bijna alle historische politieke bewegingen. Het verbeelden en verhalen is echter wel een noodzakelijk ingrediënt van de populistische politiek. Zonder verbeelding kan zij immers niet appelleren aan het volk, een essentiële voorwaarde voor het populisme, zoals we weldra zullen zien. Populisme als verbeelding van het volk Wat is populisme? Er bestaan vele verschillende interpretaties van het begrip. De heersende consensus is dat het om een zeer ongrijpbaar en moeilijk te definiëren fenomeen gaat. Isaiah Berlin stelde ooit dat het populisme een Assepoester complex heeft: er is een schoen in de vorm van het populisme, maar geen voet die erin past, niemand wil populist genoemd worden. Het is echter realistischer dit statement om te draaien, aangezien het etiket populisme te pas en te onpas wordt gebruikt. Er is een grote variëteit aan populistische voeten, met allerlei afwijkende maten, in verschillende geuren en kleuren; er is echter geen populistische schoen met een pasvorm die deze diversiteit kan omvatten. Uit de kakofonie van sociaalwetenschappelijke observaties over het populisme is met enige moeite niettemin een minimale consensus te slepen, namelijk dat populisme een politiek is die spreekt namens het volk en zich keert tegen het establishment. De meest overtuigende uitwerking van deze dynamiek vinden we bij de politiek filosoof Ernesto Laclau. Hij stelt dat met het zogeheten ‘volk’ bij het populisme altijd iets bijzonders aan de hand is. Het staat namelijk nooit gelijk aan de gehele politieke gemeenschap, er worden altijd groepen van uitgesloten, om te beginnen natuurlijk het establishment. Juist in het opsplitsen van de politieke gemeenschap in verschillende delen schuilt de essentie van het populisme, stelt Laclau in zijn boek On Populist Reason: ‘Een institutioneel discours probeert de grenzen van de discursieve formatie overeen te laten komen met de grenzen van de gemeenschap. [...] Het tegenovergestelde vindt plaats in het geval van populisme: een front splijt de samenleving in twee kampen. Het “volk”, in dit geval, is minder dan de optelsom van de leden van de gemeenschap: het is een deelcomponent dat er niettemin naar streeft om gezien te worden als de enige legitieme totaliteit.’[iv] Laten we een actueel voorbeeld erbij nemen. In de Amerikaanse verkiezingen van 2008 waren we getuige van twee verschillende manier om zich op het volk te beroepen. Een voorbeeld van een institutioneel discours was de campagne van Barack Obama. Hij appelleerde in zijn speeches aan de gehele Amerikaanse bevolking, met de American Dream als verenigend symbool. Op zijn website waren stickers te verkrijgen: ‘Latino's voor Obama’, ‘homo's voor Obama’, ‘hondeneigenaren voor Obama’, ‘labour voor Obama’, ‘boeren voor Obama’, je kan het zo gek niet bedenken of er was wel een sticker of Facebook-groep van te vinden. Aan de andere kant van het politieke spectrum beriepen de Republikeinen John McCain en Sarah Palin zich ook op het Amerikaanse volk, maar op een radicaal andere wijze. Zij spraken over The Real America (vergelijkbare concepten zijn Small Town America, the Heartland, the Silent Majority) dat werd afgezet tegen het onechte Amerika, dat van de liberal elite. Hetzelfde discours vinden we terug bij de Tea Party beweging. Hier zien we de populistische logica, waarbij een deelcomponent - het pure, onbezoedelde rurale of suburbane Amerika - een symbool wordt dat als plaatsvervanger dient voor Amerika als geheel. De logische conclusie van dit type discours, is dat bepaalde delen van de gemeenschap uitgesloten worden van het ‘volk’ en daarmee van politieke legitimiteit. Dezelfde typisch populistische operatie vindt plaats bij het appel op virtuele categorieën als ‘de man op straat’, ‘de gewone mensen’, ‘jan met de pet’, of ‘de hardwerkende Nederlander’. Het zijn symbolische elementen die als een plaatsvervanger functioneren voor de politieke gemeenschap als zodanig. Zij staan bovendien in oppositie tot andere elementen (bijvoorbeeld de vervreemde linkse elite en de moslimmigranten of de uitkeringstrekkers en profiteurs) die worden uitgesloten van politieke legitimiteit. Een illustratie van deze frontendynamiek binnen het Nederlandse populisme is de ‘Twee Nederlanden’-toespraak van Geert Wilders bij de bespreking van de Algemene Begrotingen van 2009: ‘Het rijk van Balkenende is een koninkrijk van twee Nederlanden. [...] Aan de ene kant onze elite, met haar zogenaamde idealen. Van een multiculturele samenleving, de megahoge belastingen, van de waanzinnige klimaathysterie, van de onstuitbare islamisering, van de Brusselse superstaat en de zinloze ontwikkelingshulp [...] Het is de linkse grachtengordel en zijn kleffe vriendjes. Het andere Nederland, mijn Nederland, bestaat uit de mensen die de rekening moeten betalen. Letterlijk en figuurlijk. Die beroofd en bedreigd worden. Die zuchten onder de overlast van de straatterroristen, die zuchten onder de hoge belastingen en verlangen naar een sociaal Nederland. Het zijn de mensen die ons land hebben opgebouwd.’[v] Een front splijt de samenleving in twee kampen; er is het Nederland van de linkse elite en dat van de 'gewone' belastingbetalende mensen: het volk. Het is ‘het plebs’–een relatief uitgesloten en ondergewaardeerd deel van de gemeenschap – dat wordt uitgeroepen tot het enige legitieme ‘populus’. Het front dat via deze techniek wordt geproduceerd tussen elite en volk, is wat Laclau de internal frontier noemt. Dit laatste begrip vertoont een interessante gelijkenis met het Nederlandse idee van de kloof tussen burger en politiek. Het is een veelgehoorde opvatting: de gegroeide kloof tussen burger en politiek is de oorzaak van de opkomst van het populisme[vi]. Laclau wijst echter op een omgekeerde causale relatie: het populisme is niet zozeer een expressie van deze kloof, maar draait er juist om deze kloof te produceren. Zo laat bijvoorbeeld Geert Wilders geen gelegenheid voorbij gaan om te laten zien dat hij niet van de Haagse kaasstolp, de Haagse praat of de Haagse mores is, en tegelijkertijd wordt er voortdurend gehamerd op de afstand tussen de realiteit waarin politici en bestuurders leven en de ‘realiteit op straat’, wat deze ook moge zijn. Volgen we de redenering van Laclau verder, dan kan de kloof tussen burger en politiek per definitie nooit helemaal opgeheven worden. De samenleving is in zijn ogen niet totaliseerbaar: zij is niet netjes samen te vatten tot universele gemene delers, niet te versimpelen tot een reeks van sociale klassen met bijbehorende behoeftes en eisenpakketten: dé samenleving bestaat immers niet, zo stelt hij in een onverwachte variant op de beroemde slogan van Thatcher. Het gevolg is dat de samenleving ook nimmer geheel te representeren is. Er zijn dus altijd politieke eisen – democratic demands aldus Laclau - vanuit de bevolking die buiten de boot vallen, die niet politiek gerepresenteerd worden, met als gevolg politieke onvrede. Zolang deze politieke onvrede los van elkaar bestaat - zolang ze ‘differentieel’ behandeld wordt, in de woorden van Laclau - is er niets aan de hand. In andere woorden, zolang de kloof tussen burger en politiek bestaat uit een heleboel verschillende van elkaar gescheiden ‘singuliere’ kloven, kan deze onvrede zich niet kristalliseren. Zolang de onvrede over files zich niet mengt met die van de achterstandswijken, of die over bureaucratisering los staat van de criminaliteit. Politieke onvrede is dan verdeeld over de samenleving maar vindt geen kristallisatiepunt. Echter zodra een reeks van eisen onvervuld blijft en er een onderling verband wordt gecreëerd tussen deze eisen - wat Laclau de chain of equivalence noemt - door middel van een politiek discours, dan kan het gebeuren dat één van die eisen zich opwerpt als een symbool voor alle andere onvervulde eisen. Dit is het populistische moment in de theorie van Laclau. Populisme draait dus om het transformeren van singuliere kloven tussen de burger en de politiek tot één collectieve kloof, een kristallisatiepunt van politieke onvrede. Een voorbeeld is de manier waarop in Nederland het integratiethema met zeer verschillende betekenissen wordt beladen als symbool van een grotere onvrede richting de politiek: falende overheidsbureaucratie, een welvaartsstaat die niet langer voor ‘gewone mensen’ is maar alleen voor allochtonen en de linkse cultuur-elite, zorgen rond criminaliteit en de ‘te softe’ rechtsgang, de problematiek in de achterstandswijken en de stedelijke vernieuwing, etcetera. In veel gevallen zijn het verhaallijnen die niet per se met integratie te maken hebben, maar die wel met het thema resoneren. De populistische techniek draait om het ‘opladen’ van een persoon of een issue met dergelijke symbolische connotaties, het bij elkaar brengen van verschillende verhaallijnen rond een gezicht of een slogan. Daarvoor worden meerduidige symbolen gebruikt, de lege betekenaars; de notie van 'vrijheid' die we eerder al bij Martin Luther King en Glenn Beck tegenkwamen, is hiervan een goed voorbeeld: het is een dermate flexibel concept, dat het zowel richting uitbreiding of inkrimping van de overheid kan worden gearticuleerd. De zogenaamde vaagheid van het populistische discours is dus niet een toonbeeld van haar onderontwikkeling. Populisme kan in al haar vaagheid juist een zeer geavanceerde techniek zijn dat als doel heeft om een zeer heterogeen electoraat aan elkaar te binden, met zeer heterogene verlangens. Wat we uit een lezing van het werk van Laclau kunnen concluderen is dat populisme niet zozeer draait om het gehoor geven aan de volkswil, die is namelijk grotendeels virtueel. Het gaat eerder om het vormgeven aan het volk en de volkswil, en de constructie van een internal frontier, door middel van beeldvorming en het vertellen van verhalen. Ten eerste door negatieve identificatie, het buitenplaatsen van groepen uit de gemeenschap, het zogeheten constitutive outside. Het volk vormt zich door de diskwalificatie van bepaalde groepen, door te bepalen wat het niet is. Het zich afzetten tegen de liberal elite of de ‘vervreemde grachtengordelelite’ en de Ander – de vijand, in ons geval meestal de moslim(terrorist) of de migrant – verschaft een identiteit aan een anders vormloos en zeer heterogeen electoraat dat in positieve zin geen duidelijke ideologie of beleidsvoorkeur deelt. Daarnaast draait de symboolpolitiek van het populisme in positieve zin om de toe-eigening en politisering van culturele symbolen die dit begrensde idee van ‘het volk’ zouden kunnen uitdrukken. Daarmee zijn we weer terug bij het begin van het artikel, de politisering van de Boston Tea Party om de essentie van Amerika terug te brengen tot een anti-belasting en anti-overheid sentiment. Is het electoraat zo onkritisch en plooibaar dat zij alles voor zoete koek slikt wat het vanuit de politiek wordt aangedragen? Natuurlijk niet. Het gaat hier om een relatie van wederkerigheid, als de beeldvorming maar goed genoeg is, als mensen zich herkennen in de retorische figuren die hen worden aangedragen: de man op straat, de hardwerkende, belastingbetalende gewone mensen, dan hebben zij grotere kans het bijbehorende wereldbeeld ook over te nemen. Het gaat hier om een proces van ideologische beïnvloeding dat de Franse filosoof Althusser ooit beschreven heeft als interpellatie. Het beroemde voorbeeld van Althusser is een politieagent die op straat ‘Hé jij daar!’, roept. Wie zich aangesproken voelt, erkent daarmee de autoriteit van de politieagent. Hetzelfde proces vindt plaats met de ideologische vorming van personen, aldus Althusser: ze worden aangesproken, geadresseerd door een ideologisch vertoog dat ze zich eigen maken. Interpellatie is een ideologisch rekruteringsproces, waarbij beeldvorming en verhaallijnen gebruikt wordt om de alledaagse leefwereld van mensen, via de beschrijving van concrete, reëel bestaande situaties, bepaalde politieke interpretatiekaders aan te meten. De rol van mythe Aan het begin van deze tekst verwees ik naar de manier waarop de verbeelding van de Amerikaanse maatschappij – aan de hand van culturele symbolen als de Boston Tea Party en de Amerikaanse Droom - het onderwerp wordt van politieke strijd. Het ligt in lijn met Claude Lefort zijn stelling dat elke maatschappij een imaginair beeld van zichzelf creëert, en dat – in een democratische maatschappij - dit maatschappelijke zelfbeeld een voortdurend onderwerp is van conflict. Deze conclusie trekt Lefort uit een lezing van Il Principe van Niccoló Machiavelli (1469-1527). In dit beroemde boek, zet Machiavelli zonder blikken of blozen de machtstactieken en strategieën uiteen waar een politiek leider uit zijn tijd over hoorde te beschikken. Hij stelt dat een van de belangrijke functies van de vorst zijn spiegelend vermogen is: zijn capaciteit om de maatschappij een beeld te verschaffen van haar identiteit. Voorheen in de monarchie, belichaamde de vorst op letterlijke wijze de macht, met zijn lichaam gaf hij de maatschappij een unitair zelfbeeld, een spiegel. In een democratie is deze imaginaire plek van de macht leeg, een terrein van voortdurend conflict. De maatschappij, aldus Lefort, ensceneert zichzelf, verbeeldt zichzelf en begrijpt zichzelf via het politieke domein. We moeten dus politiek in zekere zin begrijpen als een toneelspel: een vorm van verhalen vertellen over de identiteit van een maatschappij. In de monarchie was er per definitie maar één toneelspeler, nu strijden meerdere politici op het politieke toneel. Degene die het meest de nadruk heeft gelegd op het belang van dit soort verhalen voor de politieke praktijk, is de Franse syndicalist George Sorel, die in 1906 zijn beroemde boek Reflexions sur la Violence publiceerde. Het meest belangwekkende thema in dit boek is de mobiliserende kracht van de sociale mythe. Deze kunnen volgens Sorel opduiken als nationale mythes zoals de legende van de Franse revolutie, of mythes van bepaalde politieke bewegingen, zoals de linkse mythe van de onoverkomelijke ineenstorting van het kapitalisme. Mythes moeten volgens Sorel niet op hun realiteitszin beoordeeld worden, maar op hun effectiviteit in het bij elkaar brengen van een mensenmassa die anders verdeeld en heterogeen is. De eerder genoemde mythe van de Amerikaanse Droom heeft een vergelijkbare functie. Zelf bepleitte Sorel de mythe van de algemene staking, welke hij beschreef als “een corpus van beelden dat in staat is om instinctmatig alle sentimenten op te roepen die corresponderen aan de verschillende verschijningsvormen van de oorlog tegen de moderne maatschappij waarin het socialisme verwikkeld is”. Door deze nadruk op irrationaliteit brak hij met het heersende idee binnen het marxisme dat mensen politiek gevormd worden door hun materiële omstandigheden en hun rationele bewustzijn daarvan (indien men de eigen belangen niet begreep was dat debet aan een vorm van vals klassenbewustzijn, waar verder weinig woorden aan werden vuil gemaakt). Mythes, volgens Sorel, zijn een “destillatie van de sterkste neigingen van een volk, een partij of een klasse”. Net als bij het populisme van Laclau, diende de mythe van Sorel ertoe om een internal frontier te construeren, om de socialistische 'oorlog tegen de moderne maatschappij' te bevorderen en de kloof tussen arbeiders en grootkapitaal verder te vergroten. We kunnen Sorel daarmee zien als een van de aartsvaders van het moderne populisme. Sorel's geschriften zouden een zeer belangrijke invloed hebben op zowel links als rechts. Bij zijn begrafenis boden zowel de Sovjet Unie als het fascistische Italië aan om een praalgraf te betalen. Een van de beroemde lezers van Sorel was Benedito Mussolini die zelf stelde dat hij het meeste van zijn succes aan Sorel verschuldigd was: “Deze meester van het syndicalisme, met zijn grove theorieën van revolutionaire tactiek, heeft het meeste bijgedragen aan de discipline, energie en macht van de fascistische cohorten”. Mussolini gebruikte het idee van de Soreliaanse mythe voor zijn eigen project, namelijke het opbouwen van het fascisme uit de mythische opvoering van het Romeinse Imperium. Tegelijkertijd, aan de andere kant van het politieke spectrum, vinden we een andere beroemde lezer van Sorel, de Italiaanse marxist Antionio Gramsci. Hij werd gevangen gezet onder het bewind van Mussolini, en schreef daar zijn beroemde Lettere di Carcere (gevangenisgeschriften). Een van de belangrijkste teksten, de moderne vorst geheten, is een reflectie op Machiavelli, waarin hij opmerkt dat de vorst in het werk van Machivelli, niet langer enkel als een persoon van vlees en bloed maar als een mythisch symbool begrepen moet worden: “Machiavelli's Il Principe kan bestudeerd worden als een historisch voorbeeld van de Soreliaanse mythe. Een politieke ideologie die wordt uitgedrukt via de schepping van een concrete fantasie, die inwerkt op een verspreid en verdeeld volk om haar collectieve wil tot leven te wekken en te organiseren.” Zo komen we dus uit bij de beschrijving van de hedendaagse politieke leider als een mythe, “een corpus van beelden, dat in staat is om de sterkste neigingen van een volk, een partij of een klasse te mobiliseren”. De vorst uit Machiavelli's klassieke geschrift wordt zo een vorm van branding, die zich richt op de irrationale passies van de bevolking met behulp van mythische verbeelding. Denk aan Obama als de belichaming van de Amerikaanse Droom, van hoop op verlossing, Poetin als de belichaming van de Russische beer, Berlusconi als de ultieme mediacraat en symbool van de ontembare viriliteit van Italië, en ga zo maar door. Ook de figuur van Wilders kan bestudeerd worden als een instantie van de Soreliaanse mythe. De belangrijkste mythe van Nederland is terug te voeren op haar eeuwige strijd met het water. De schepping van de polders uit het water, het laten onderlopen van de waterlinie onder Willem van Oranje, het poldermodel gecreëerd uit de consensuscultuur die voortkwam uit de waterschappen, de watersnoodramp, het koloniale verleden van de VOC, het zijn allemaal onmisbare onderdelen van de nationale identiteit. Een gedeelte van dit symbolische materiaal vinden we terug bij Hendrikus Colijn, een autoritair politicus uit de jaren '30 en Rita Verdonk, waar de zee op klassieke wijze gevaar belichaamt, het schip symboliseert de natie, waar de schipper naar de horizon kijkt en het volk naar veiligheid stuurt. Wilders doet zijn eigen beroep op het mythische verleden in zijn politieke promotiefilms. Hij laat zich tot tweemaal toe portretteren op een strand, als een onverzettelijk figuur voor een dreigende branding, turend over de horizon, met de onstuimige zee als een referentie naar de dreiging van buitenaf (de tsunami van de islamisering?). Of naast een vuurtoren die refereert naar redding en oriëntatievermogen, of in een roeibootje in een pastoraal polderlandschap, waar hij er vrolijk bij vermeld dat hij roeit tegen de stroom in. Aan het einde van een van de films transformeert een overvliegende meeuw zich plots tot het partijlogo, de meeuw van de PVV, symbool voor de vrijheid waar de PVV voor staat. Het lijkt op een invuloefening voor de herkenning van beeldsymboliek. Concluderend gaat het mij in deze tekst niet zozeer om het vellen van een moreel oordeel. Evenmin is het een pleidooi voor een terugkeer naar een politiek die zich beperkt tot rationaliteit, simpelweg omdat wij ons daar meer comfortabel mee zouden voelen. Nietzsche wees ons er al op: de mens is verre van een rationeel denkend wezen. Waar de protestgeneratie van 1968 zich bewust van was, waar ook de huidige populistische bewegingen zich terdege bewust van zijn, is dat politiek meer inhoudt dan publiek management en de rationele afweging van belangen. Sommigen zijn het misschien vergeten maar politiek is nog altijd verbeelding, het vermogen collectief te dromen, het vertellen van verhalen; politiek herbergt nog altijd een vorm van mythologie. Willen we het populisme serieus nemen als politieke kracht, dan moeten wij haar juist in het licht van deze aspecten bezien. Tegelijkertijd moeten we ons de moeilijke vraag stellen hoe het komt dat onze eigen politiek niet meer tot de verbeelding kan spreken. [i] Het Franse origineel is: Cours camarade, le vieux monde est derrière toi. [ii] Denk echter ook aan Oostenrijk (eerst Haider, nu Strache), Italië (Berlusconi en zijn Popolo della Libertá), België (Vlaams Belang, Lijst Dedecker en de N-VA), Frankrijk (Le Pen), Zwitserland (de Sweizerische Volkspartei die het minaretten-referendum heeft geïnitieerd), Denemarken (de Dansk Folkeparti) en dan laten we nog grote delen van Oost-Europa buiten beschouwing. Het gaat hier niet om een beperkt en tijdelijk fenomeen, maar om een wijdverspreide herinrichting van het politieke landschap. [iii] Stephen Duncombe, Dream, Progressive Politics in an Age of Fantasy [iv] Ernesto Laclau, On Populist Reason (Verso: Londen, 2005), 81. [v] De toespraak is terug te vinden op de website van de PVV: http://www.pvv.nl/index.php?option=com_content&task=view&id=1288&Itemid=1. Dat rechts niet het monopolie heeft op het gebruik van deze typische populistische techniek, blijkt overigens uit de gelijkenis tussen Wilders’ speech en die van de linkse Amerikaanse presidentskandidaat John Edwards: ’Today, under George W. Bush, there are two Americas, not one: One America that does the work, another that reaps the reward. One America that pays the taxes, another America that gets the tax breaks. One America - middle-class America - whose needs Washington has long forgotten, another America - narrow-interest America - whose every wish is Washington's command. One America that is struggling to get by, another America that can buy anything it wants, even a Congress and a president.’ Toespraak tijdens de Amerikaanse presidentiële campagne van 2004, terug te vinden op Wikiquote: http://en.wikiquote.org/wiki/John_Edwards. [vi] Zie bijvoorbeeld het in februari 2010 uitgekomen rapport van de Raad van Openbaar Bestuur getiteld Vertrouwen in Politiek. Te downloaden op: http://forum.raadopenbaarbestuur.nl/content/download/139/610/file/Advies%20Vertrouwen%20op%20democratie.pdf Website: http://www.flexmens.org/drupal/?q=Politiek_Populisme_spreken_tot_de_verbeelding_-_Merijn_Oudenampsen |