| |
De vergeten collaboratie van de Hoge Raad Louis van Overbeek - 06.05.2008 18:07
De Hoge Raad collaboreerde zwaar met de Duitse bezetter, maar kwam er mee weg. De Raad is zelf immers de hoogste toezichthoudende instantie op de rechtspraak. En wie controleert de controleur? De vergeten collaboratie van de Hoge Raad Louis van Overbeek "Tegelijkertijd werd de rechters…kenbaar gemaakt dat men hun macht enorm veel groter had gemaakt… Ze hoefden zich niet meer angstvallig aan de wet te houden. Dat mochten ze niets eens. Begrepen?" (Sebastian Haffner, Het verhaal van een Duitser 1914-1933) Op de website van de Hoge Raad der Nederlanden staat over de rol van deze hoogste rechtsprekende instantie tijdens de Tweede Wereldoorlog een schoolvoorbeeld van een eufemisme, namelijk de mededeling dat “het college van destijds (wordt) verweten in onvoldoende mate een verzetshouding te hebben aangenomen”. In 2004 schreef de rechtsgeleerde prof. mr. Mok in het Nederlands Juristenblad dat “de moderne jurist…doorgaans geen weet heeft van het gedrag van de Hoge Raad tijdens de bezetting”. Hoe groot moet de onwetendheid hieromtrent dan wel niet zijn bij de gewone burger van het vroeg-eenentwintigste eeuwse Nederland? Hoog tijd dus, nu de dodenherdenking en bevrijdingsdag weer naderen, deze oude koe eens uit de sloot te halen. Meegaandheid Om maar met de deur in huis te vallen: het illustere gezelschap van de Hoge Raad bestond in de oorlogsjaren uit zware collaborateurs en van enige zuivering van het college is na de oorlog nauwelijks iets terechtgekomen. Evenals de Duitse rechters accepteerde de Nederlandse Hoge Raad in de oorlogsjaren de maatregelen van de nationaalsocialistische dictatuur. Het treurige relaas over de Hoge Raad in oorlogstijd begint ermee dat zijn leden er in 1940 mee instemden de ‘Ariërverklaring’ in te vullen, het document dat de nazi’s nodig hadden voor hun verwijdering van joden uit het overheidsapparaat. Met de invulling van dit formulier schonden de raadsheren de eed waarmee zij bij hun ambtsaanvaarding hadden gezworen de Nederlandse grondwet te zullen onderhouden. Deze schreef immers in artikel 5 voor, dat “iedere Nederlander…tot elke landsbediening benoembaar” is. Door deze meegaandheid gaf de Raad het verkeerde voorbeeld aan lagere rechters en ambtenaren. Evenmin protesteerde de Raad tegen het ontslag van zijn joodse president, mr. Visser, en diens vervanging door de pro-Duitse meeloper Van Loon. Ook de aanstelling van dubieuze collega-raadsheren, de benoeming van NSB’ers als procureur-generaal bij gerechtshoven, de oprichting van een nieuw, door overtuigde nationaalsocialisten bemand, ‘vredegerechtshof’ voor politieke (dat wil zeggen tegen de bezetting gerichte) zaken, en de opheffing hierbij van de rechtsregel dat men niet twee maal voor hetzelfde feit berecht mag worden (non bis in idem), ontlokte de Raad geen protest. Rechtsverkrachting Wat de Hoge Raad echter het meest kwalijk is genomen is het feit dat hij midden in de oorlog (op 12 januari 1942) een arrest wees, het zogenaamde toetsingsarrest, waarin hij – met een drogredenering – besliste dat de Raad niet de bevoegdheid had om de verordeningen van de Duitse bezetter te toetsen aan het volkenrecht (i.c. het Landsoorlogsrecht, een onderdeel van de Haagse Conventies van 1907). Hiermee werd het gehele nationaalsocialistische recht tot geldend Nederlands recht verklaard. Zo kon bijvoorbeeld volgens de legalistische logica van de Hoge Raad de vervolging en deportatie van joden “onder de huidige omstandigheden het karakter van wet in den zin der Nederlandse wetgeving niet worden ontzegd” en werden door de Raad alle vormen van rechtsverkrachting door de nazi’s formeel rechtgepraat. Maar niet alleen in gewichtige zaken schaarde de Hoge Raad zich achter de maatregelen van de nazi’s. Ook bij de bestraffing van kleine vergrijpen tegen de bezetter liet het doorluchtige gezelschap zich niet onbetuigd en gaf hierbij zelfs blijk van een zeker fanatisme. Zo beoordeelde de Raad de door de Haarlemse NSB-burgemeester aan de burgers opgelegde verplichting hun fietsen bij de bezetter aan te geven, de Duitse fietsendiefstal dus, in een uitspraak in cassatie als een gemeentelijk belang. Geen dwang Opmerkelijk is dat bij al deze bereidwilligheid tegenover de bezetter in het geheel geen sprake was van dwang, zoals blijkt uit het betoog van raadsheer Van den Dries, die na de oorlog het beleid van de Raad verdedigde in zijn pleidooi De Hooge Raad tijdens de bezetting. Opmerkelijk is ook het contrast met de gang van zaken bij onze zuiderburen: terwijl de Nederlandse rechters zich uitputten in slaafse loyaliteit aan de nazi’s, betoonde de Belgische rechterlijke macht, en ook het Belgische pendant van onze Hoge Raad, het Hof van Cassatie, zich strijdvaardig en beriep zij zich regelmatig op de geldende (inter)nationale wetgeving om Duitse verordeningen tegen te houden. Ook het Noorse Hooggerechtshof moet in dit verband worden genoemd, dat na vergeefs protest tegen een ontzegging aan het Hof van het recht Duitse verordeningen te toetsen, in december 1940 aftrad. De president van het Hof leidde vervolgens het Noorse verzet. Gedweeheid Dat de collaborateurs van de Hoge Raad der Nederlanden na de oorlog gewoon konden blijven zitten, past binnen het Nederlandse patroon waarin bij de naoorlogse zuivering vooral de kleine collaboratie werd aangepakt en hooggeplaatste personen die met de vijand hadden geheuld over het algemeen buiten schot bleven. Daarnaast kunnen voor dit feit een aantal specifieke oorzaken worden genoemd. In de eerste plaats is daar de wankelmoedige houding van de uit ballingschap teruggekeerde Nederlandse regering, die de raadsheren weliswaar schorste en met de Raad enkele gesprekken voerde over de kwestie, maar zich uiteindelijk neerlegde bij diens brutale weigering verder verantwoording af te leggen (Van den Dries: “Men make zich…geen illusie. De Nederlandse rechtsstaat bestaat voortaan nog slechts op papier, indien de tegen de oude leden genomen maatregelen niet met terugwerkende kracht worden teruggetrokken.”). Vervolgens is er de gedweeheid van de vaderlandse journalistiek waar het vooraanstaande personen betreft. Zie bijvoorbeeld de Greet Hofmans-affaire, die als gevolg van de zelfcensuur van de Nederlandse krantenredacties door de buitenlandse pers moest worden onthuld. Wat ongetwijfeld ook een rol speelde, is de wijze waarop de Hoge Raad wordt samengesteld. Nieuwe leden van het college worden aangezocht door de Raad zelf. Weliswaar vindt er bij de voordracht van deze leden een formele toetsing door de Tweede Kamer plaats, maar deze toetsing is marginaal. In de praktijk is er sprake van coöptatie: samenstelling van de Hoge Raad door zichzelf. Perspectiefwisseling Wat betreft het meer recente verleden tenslotte speelt de perspectiefwisseling een rol, die heeft plaatsgevonden in de geschiedschrijving. Onder invloed van de wetenschappelijke historiografie over de Tweede Wereldoorlog heeft de moraliserende benadering uit het tijdperk-Lou de Jong, waarin vooral de thema’s onderdrukking, collaboratie en verzet centraal stonden, de afgelopen decennia plaatsgemaakt voor een meer analytische en afstandelijke aanpak, waarbij gepoogd wordt af te zien van moralisme en de morele categorieën ‘goed’ en ‘fout’ zelfs verdacht zijn geraakt, waardoor het ‘in onvoldoende mate aannemen van een verzetshouding’ gemakkelijker geëxcuseerd of gebagatelliseerd kan worden. Dit verschijnsel treffen we bijvoorbeeld aan in de recentelijk (2007) aan de juridische faculteit van Nijmegen verschenen dissertatie Rechters in oorlogstijd van Derk Venema. Venema betoont zich, waarschijnlijk mede met het oog op toekomstige carrièremogelijkheden, zowel een jurist van de traditie als een man van zijn tijd: hij heeft alle begrip voor de houding van de Hoge Raad tijdens de bezetting. Het valt immers niet aan te tonen dat collectief verzet van de raadsheren meer voordelen voor de bevolking zou hebben opgeleverd; waarschijnlijk is erger – het in Duitse handen vallen van de cassatierechtspraak en maatschappelijke chaos – zo voorkomen. Aan een moreel oordeel waagt de promovendus zich niet: we denken tegenwoordig immers niet meer zo zwart-wit. Bezoedeld blazoen Erger voor de bevolking voorkomen. Dit argument, vaak gebruikt voor burgemeesters in oorlogstijd, geldt echter, zoals jhr. mr. Van Nispen tot Sevenaer reeds opmerkte, die na de oorlog de eerste aanklacht tegen de Hoge Raad formuleerde, niet in het recht: “Er is, dunkt ons”, zo schrijft hij, “groot verschil tusschen bestuurshandelingen en rechtspraak. Een rechterlijke beslissing, die het recht schendt, ondergraaft de rechtsorde naar de mate, dat zij het rechtsbewustzijn krenkt. Haar kwade invloed reikt verder dan die van een onjuiste bestuursdaad, omdat daarmede de burger zijn laatste toeverlaat, althans wat hem als zoodanig toeschijnt, ontvalt. En in het recht zijn er geen gradaties; de scheidslijn tusschen recht en onrecht is uitermate scherp. Het rechtsbewustzijn verstaat geen marchandeeren.” De opvatting van de jonkheer zal in deze postmoderne tijden wel even ouderwets gevonden worden als zijn taalgebruik. Maar ouderwets of niet, twee vragen blijven aan het einde van dit overzicht toch overeind: hoe kan men als burger van dit land vertrouwen hebben in een rechtssysteem waarvan het hoogste college nog niet zo heel lang geleden zwaar gecollaboreerd heeft met een regime dat het absolute kwaad vertegenwoordigde? En verder: hoe is het in ’s hemelsnaam mogelijk dat Den Haag de internationale zetel van het recht kon worden, terwijl het op zijn grondgebied een rechterlijke instantie huisvest met een zo bezoedeld blazoen? Opeenvolgende raadsheren hebben zowel de Nederlandse burger als het buitenland met wel heel veel succes zand in de ogen weten te strooien. Het feit dat nooit goed met het – deels vergoelijkte en inmiddels deels vergeten – collaboratieverleden van de Hoge Raad is afgerekend, blijft de schande van Den Haag. Bovenstaand artikel is eerder verschenen in Katholiek Nieuwsblad 02-05-08 |
Read more about: vrijheid, repressie & mensenrechten | supplements | Dus Daarom | Alex - 07.05.2008 11:49
Zou het daarom ook zo zijn dat de Raad van state zo erg conservatief is? aangezien er nog geen drie generaties tussen nu en de oorlog zitten. En meest van tijd zijn de mensen die worden aangetrokken ook nog eens de wat oudere mensen, met veel ervaring. Hierdoor is het heel goed mogelijk dat er nog mensen inzitten die direct zijn aangetrokken door de nazi collaborateurs. Zodra deze collaborateurs zelf mensen mogen voordragen, zullen dat geen progressieve mensen worden, maar eerder mensen die ook het extreem rechtse gedachtengoed aanhangen. Waardoor er een hoop dingen in onze rechtspraak mij een stuk duidelijker worden. Want er zijn talloze voorbeelden van uiterst kromme rechtspraak. Natuurlijk zijn er ook uitspraken die wel beter zijn. (Schinveld al dat ook nog afwachten is) Zou het niet een goede aanvulling zijn om te kijken hoe het verloop vanaf de WO2 geweest is?
| |
supplements | |