| |
Wie bevrijdt Amsterdam? Eric Duivenvoorden/ De Vrije Ruimte - 07.02.2002 12:06
Wie bevrijdt Amsterdam? Eric Duivenvoorden/ De Vrije Ruimte 14 januari 2002 "Amsterdam heeft ´t", zo luidde medio tachtiger jaren de slogan waarmee werd gepoogd het beduimelde imago van de hoofdstad, die leed onder massawerkeloosheid en enorme financiële tekorten, op te poetsen. De leus was vooral bedoeld om nieuwe bedrijven te verleiden in de stad te investeren. En wie herinnert zich niet uit diezelfde tijd de - weliswaar armzalige - campagne van toenmalig burgemeester Van Thijn om de Olympische Spelen, het ultieme uithangbord van ´s werelds grootste multinationals, naar Amsterdam te halen? De stad werd willens en wetens uitgeleverd aan de vrije markt. Maar wat begon als een schijnbaar respectabele reddingsoperatie is uitgelopen op een complete bezetting. De gevestigde politiek was zo gefixeerd op de zegeningen van de markt dat bedrijven met alle mogelijke middelen naar de stad werden gelokt. Amsterdam deed zichzelf in de uitverkoop en de bedrijven stroomden toe: Ikea, Philips, Sony, Mitsubishi, Cisco Systems om een paar van de grootste te noemen. Er werd ze geen strobreed in de weg gelegd. Sterker nog, om een geschikt investeringsklimaat te scheppen voor alle bedrijven werd de stad omgevormd tot een grote afzetmarkt. Sponsors konden in elke uithoek van de openbare ruimte terecht om zichzelf te promoten. Zo werden eerst de trams en bussen uitgedost als onontkoombare rondrijdende reclamezuilen. Vervolgens zijn alle tram- en bushokjes verpatst om te dienen als stadstotems voor onderbroeken en koffiebonen. En als afsluiting staat nu dan de verzelfstandiging van het Gemeentelijk Vervoerbedrijf op het program (tenzij de Amsterdammers zich er in een referendum tegen teweerstellen). De crisis van de tachtiger jaren is allang overwonnen. Bijna iedereen werkt zich te pletter en de gemeentekas barst bijkans uit zijn voegen. Maar ondertussen zitten we wel met bedrijven opgescheept die een steeds groter stempel op het openbare leven in de stad drukken. De binnenstad van Amsterdam is langzamerhand verworden tot een zielloze shopping mall waar de gestresste consument doorheen geperst wordt. Zelfs de grootste winkelliefhebber kan het niet meer ontgaan, steeds grotere multinationals beheersen het straatbeeld: Bijenkorf of Hema, Bart Smit of Intertoys, Blokker of Xenos, Amstel of Heineken, het is allemaal meer van hetzelfde! De binnenstad fungeert als de ultieme gehaktmolen voor de consumptie van eindeloze eenheidsworst. In haar jacht op economische voorspoed bevond de gemeente Amsterdam zich tijdens de crisisjaren niet in de positie om voorwaarden te stellen. Want wie betaalt, bepaalt, was en is een belangrijk credo van het vrijemarktdenken waar men zich aan uitleverde. Met elk bedrijf dat de afgelopen decennia verleid is in Amsterdam te investeren, heeft de gemeentepolitiek een steeds groter deel van haar autonomie opgegeven. Wie zich verbaast waar al die grote Albert Heijns ineens vandaan komen, moet weten dat onlangs de regel dat kruideniers in de binnenstad niet groter mochten zijn dan 100 m² is afgeschaft. Een terugtredende overheid wordt dat eufemistisch genoemd.Tot het punt waar we anno 2002 zijn aangeland: de politiek heeft zo goed als niets meer te zeggen over ontwikkelingen in de stad zonder dat het bedrijfsleven (inclusief alle verzelfstandigde openbare diensten) daar op een of andere manier zijn goedkeuring aan verleent. Burgemeester Cohen roept in zijn nieuwjaarstoespraak dapper dat de slinger weer de andere kant op moet in de richting van een optredende overheid. Maar zonder ideeën hoe de macht van de vrije markt moet worden teruggedrongen klinken zijn goedbedoelde oproepen als holle frasen. Sterker nog, zijn voorgestelde maatregelen beperken zich hoofdzakelijk tot ´law and order´, die in feite enkel de centrale rol van het bedrijfsleven in de samenleving bestendigen. Je hoeft niet te streven naar de terugkeer van de oude maakbaarheidillusies om vol te houden dat Cohens voorstellen met een hernieuwde greep van de overheid op maatschappelijke ontwikkelingen niets te maken hebben. Wie beweert dat een politiek die de vrije markt op zijn beloop laat de stad geen windeieren zal leggen, miskent het feit dat de bedrijven allang niet meer de redders in de nood zijn, waar ze tot voor kort nog voor doorgingen. Een onvoorwaardelijk vertrouwen in de marktwerking is heden ten dage misplaatst: de vrije markt houdt het openbare leven in een ijzeren greep en verstikt de stad. Het wordt tijd dat Amsterdam zich van dit juk ontdoet. Voordat enkele concrete maatregelen de revue passeren om het tij wel te keren, moet eerst nader ingegaan worden op de aard van de problemen die door de ongebreidelde invloed van de vrije markt in de stad ontstaan. We keren daarvoor terug naar de bakermat van onze postmoderne samenleving: de sixties. De sixties stonden niet alleen voor de bevrijding van hiërarchische structuren en de vrijheid van gebaande paden af te wijken, voor het overgrote deel van de bevolking betekenden sixties in de eerste plaats de emancipatie als consument. Velen beleefden de toegenomen keuzevrijheid bijna exclusief in warenhuizen en supermarkten. Het was de vrije markt die als eerste het (post)moderne individu erkende en als zelfbewuste consument in haar armen sloot. De socio-politieke implicaties van deze individualisering (democratisering, vrouwenstrijd, woningnood etc.) hadden een veel langere tijdsspanne nodig om door de samenleving opgepakt en beantwoord te worden. Dit proces is nog altijd gaande, denk alleen maar aan de discussies over euthanasie en hulp bij zelfdoding. De individualisering, die pas in de jaren zestig van de vorige eeuw goed op gang is gekomen, ligt daarom niet alleen ten grondslag aan de geboorte van de mondige burger maar is net zo goed verantwoordelijk voor de enorme welvaartsgroei die we sindsdien meemaken. Het een bestaat niet zonder het ander. Opmerkelijk is het daarom dat degenen die wijzen op de tekortkomingen van onze samenleving het vaak uitsluitend gemunt hebben op de immateriële idealen van de zestiger jaren. Die zouden in het huidige tijdsgewricht te ver zijn doorgeschoten wat heeft geleid tot een algehele sociale apathie (ieder voor zich) die bij de armen voornamelijk leidt tot criminaliteit en bij de rijken tot onbegrensd winstbejag. Al deze criticasters, zoals onlangs burgemeester Cohen, zien de oplossing in een hernieuwd normen-en-waardenoffensief waar de bevolking goedschiks (zorg en onderwijs) of kwaadschiks (politie en justitie) aan moet geloven. Niemand van hen heeft het voorzien op die andere pijler van onze samenleving die stevig in de zestiger jaren staat verankerd: de vrije markt. Maar juist deze levenssfeer, die onlosmakelijk verbonden is met dezelfde individualisering die elders zo verfoeid wordt, is immuun voor elke morele notie; hier is maar één waarde van toepassing: geld. Eigenaardig toch dat degenen die het hardst roepen om normen en waarden dezelfden zijn die de inrichting van de samenleving zoveel mogelijk aan de markt willen overlaten. Maar als er iets te ver is doorgeschoten en een moreel verval in de hand werkt dan is het wel die vrije markt. De kwestie nu is dat niet alleen de verwoestende invloed van de vrije markt op de normen en waarden binnen de samenleving wordt miskend, maar dat bovendien de vrije markt langzamerhand zo functioneert dat datgene wat haar tot bloei heeft gebracht, de individualisering zelf, in de rug wordt aangevallen. Binnen de huidige samenleving belemmert de marktwerking per saldo de ontplooiingskansen en keuzevrijheid van steeds meer individuen. Ze druist daarmee in tegen alles waarvoor men in de jaren zestig, zeventig en tachtig op de barricades klom. Juist in steden als Amsterdam, een van de global capitals of the world, worden deze tendensen pijnlijk duidelijk. In Amsterdam gaan de handen niet meer uit de mouwen. De stad is verworden tot een knooppunt van internationale financiële transacties en nieuwe media, en profileert zichzelf als een groot openluchtmuseum of, al naar gelang de doelgroep, als een Disneypark voor seks en fun. De Amsterdamse economie drijft voor het grootste deel op de dienstverlenende sector en de leisure- industrie (horeca/toerisme/ontspanning/media). Als er nog iets geproduceerd wordt dan zijn het ideeën, programma´s, concepten en illusies; weinig tastbaar in ieder geval. De productie van de goederenstroom is langzamerhand volledig geautomatiseerd, en waar dat nog niet het geval is verplaatst naar de andere kant van de aardbol, waar men zich voor ons nog in het zweet werkt. Aan fysieke arbeid is hier steeds minder behoefte. Waar het om gaat in de postindustriële stad is creativiteit en communicatie, om uitwisseling en kruisbestuiving, kortom de capaciteit om informatiestromen zelfstandig op te vangen, te verwerken en door te geven binnen verschillende netwerken. Het is tevens een activiteit die moeilijk valt af te bakenen tussen negen en vijf: het postmoderne leven gaat 24 uur per dag door; niet alleen de grens tussen werk en vrije tijd vervaagt, ook die tussen werkplek, openbare ruimte en thuis. De informatiestromen vormen als het ware de levensaders van de postmoderne stad: wie ze afsnijdt of laat dichtslibben, raakt haar in het hart. En dat is exact wat er momenteel in Amsterdam aan de hand is. Om de informatiestromen op gang te houden is de stad gebaat bij vernieuwing en experiment. Het houdt mensen alert en stimuleert ze met eigen bijdragen vast te knopen aan bestaande netwerken of zelf nieuwe op te zetten. De postmoderne stad drijft op onderlinge contacten en ontmoetingen. Het vreemde en de vreemde worden er niet geschuwd, maar integendeel verwelkomd; de confrontatie met het andere zet immers bij uitstek aan tot nieuwe vormen en gedachten. Het je afzetten tegen het bestaande, zelfs verzet, past meer bij zo´n stad dan gehoorzaamheid en conformisme. De stad is nooit in ruste en zelfvoldaan, maar altijd in beweging; ze trekt voortdurend nieuwe mensen aan. Doorstroming, diversiteit en toegankelijkheid vormen de sleutels waarmee de maximale openheid van de informatiestromen in de stad moeten worden gegarandeerd. Maar alle drie dreigen in Amsterdam te bezwijken onder de druk van de vrije markt. Het zal niemand ontgaan zijn dat de prijzen voor onroerend goed de afgelopen jaren de pan zijn uitgerezen. Hierdoor hebben de rijken de binnenstad gekoloniseerd. In hun gevolg is een schare exclusieve hielenlikkers en ander verzorgend personeel neergestreken in winkels die tot voor kort uitgebaat werden door kleine zelfstandigen die de daar woonachtige minder rijke Amsterdammers van hun dagelijkse behoeften voorzagen. Van die laatste twee groepen ontbreekt in de binnenstad inmiddels ieder spoor. Vanuit het perspectief van de behoefte die een vitale stad heeft aan diversiteit en toegankelijkheid moet de overname van het centrum door de rijken als een regelrechte verarming opgevat worden. Maar niet alleen de nieuwe rijken vormen een obstakel voor uitwisseling en contact, ook de vrijetijdsindustrie eist zijn tol. Steeds grotere delen van de binnenstad vallen ten prooi aan het blotebillentoerisme van dronken schuinsmarcheerders. Leuk is anders, maar ze worden gedoogd, want het zijn natuurlijk wel goede klanten. In de mondiale leisure-industrie gaat nu al meer geld om dan in welke andere industrietak ook. Niets wijst erop dat deze hegemonie op afzienbare termijn doorbroken wordt. Amsterdam is een van de kleinste hoofdsteden van de wereld, maar het aantal toeristen lijkt onbeperkt te kunnen toenemen; sinds de crisis in de jaren tachtig is zowel het aantal bezoekers als het aantal overnachtingen meer dan verdubbeld. Hoeveel kan een stad verdragen? Als de vrije markt in Amsterdam op zijn beloop gelaten wordt zal de stad letterlijk en figuurlijk dichtslibben met bier, frituurvet, kots en sperma. Het centrum van Amsterdam geldt misschien wel voor heel Nederland als de ultieme plek voor informele en toevallige ontmoetingen. Als er één plek is waar de caleidoscoop van de postmoderne samenleving tot zijn recht moet komen dan is het wel de binnenstad van Amsterdam. Het zou een plek moeten zijn waar je geïnspireerd raakt en altijd rijker vandaan komt dan toen je er heen ging, hoeveel geld je er ook hebt uitgegeven. Maar zie, door de werking van de vrije markt hebben steeds minder mensen er nog wat te zoeken; ofwel omdat het simpelweg onbetaalbaar is geworden ofwel omdat grote delen van het centrum door het toerisme en de bijbehorende commercie absolute ´no-go-areas´ zijn geworden. De bedrijvigheid in kleine werkplaatsen kan ook al geen reden meer zijn voor een bezoek aan de binnenstad, want die zijn grotendeels verdreven; bovendien verdwijnen vele bijzondere winkels waarvoor mensen van heinde en verre naar de hoofdstad reisden, zoals muziekantiquariaten, touwslagers of speciale boekhandels, omdat de exorbitante huurprijzen die gevraagd worden niet meer opgebracht kunnen worden. Op deze manier werpt de vrije markt mensen op zichzelf terug, waar juist meer en meer behoefte is aan ontmoeting, uitwisseling en creativiteit. Komt het bijzondere, het vreemde en inspirerende dan wellicht nog van nieuwkomers die Amsterdam verkiezen als vestigingsplaats? De stad heeft wat dit betreft een traditie hoog te houden, alhoewel, behalve tijdens de bloeiperiode in de gouden eeuw en aan het begin van de industriële revolutie is het voor nieuwkomers nooit gemakkelijk geweest om in Amsterdam een onderkomen te bemachtigen. De meest recente protesten hiertegen, van krakers eind jaren zeventig en begin jaren tachtig, zullen de stad nog lang heugen. Anno 2002 dient dit probleem zich echter opnieuw in volle omvang aan. Werden de krakers indertijd nog geholpen door een ingezakte huizenmarkt en een meegaand rechtssysteem, tegenwoordig lijden projectontwikkelaars en speculanten niet meer onder deze plagen. Het grootste deel van de huidige generatie potenti?955?le nieuwkomers - niet bij machte de enorme bedragen op de vrije markt te voldoen - rest niets anders dan elders domicilie te kiezen. Op langere termijn zal de jarenlange verwaarlozing van vestigingsmogelijkheden voor nieuwkomers de aantrekkingskracht op nieuw talent aanmerkelijk verzwakken. Wie beweert dat ter wille van de toegankelijkheid door de gemeente een broedplaatsenbeleid in het leven is geroepen, waardoor elk jaar een paar miljoen beschikbaar is voor de stichting van ateliercomplexen en woonwerkpanden, begrijpt niet goed waar het om gaat. De kwestie die hier aan de orde is behelst namelijk veel meer dan de onvrede van een paar (voormalige) krakers en kunstenaars die hun ei niet kwijt kunnen. Het gaat niet om een stukje van de taart, het gaat om de hele bakkerij. De creatieve impuls is allang niet meer de exclusieve conditio sine qua non van het krakers/kunstenaarsbestaan, de hele dynamiek van de stad drijft erop, of het nu om de arbeidsproductie gaat of de cultuur. In het huidige tijdsgewricht gaat het om de creatieve en zelfstandige omgang met informatiestromen. In een stad die draait om de productie van nieuwe idee?955?n en inzichten is elk kantoor, elke ontmoetingsplaats en elk huis een broedplaats. In die zin zou het broedplaatsenbeleid de core-business van de gemeentepolitiek moeten zijn, in plaats dat de stad wordt afgescheept met een fooi. Het heeft er dan ook alle schijn van dat we hier te maken hebben met de wet van de remmende voorsprong. Amsterdam wentelt zich na de vette jaren in zelfgenoegzaamheid, zonder zich te realiseren dat ze van alle kanten voorbij wordt gestreefd. Verblind door de oppervlakkige geneugten die de vrije markt haar voorspiegelt, heeft de stad binnen enkele jaren haar van oudsher uitstekende uitgangspositie verspeeld om een zelfverzekerde en kritische rol als global capital te vervullen. Want juist degenen die een vooraanstaande rol zouden kunnen spelen in de omschakeling naar de creatieve stad heeft ze in haar roes naar voorspoed en totale werkgelegenheid van zich vervreemd: haar kunstenaars heeft ze veronachtzaamd, haar potenti?955?le nieuwkomers afgeschrikt, haar jonge ondernemers gefrustreerd, en haar bewoners van de marge uit elke uithoek verdreven. Velen zijn weggevlucht, in afwachting van betere tijden. Rigoureuze maatregelen zijn nodig om het tij te keren en Amsterdam weer het elan te geven waar het jarenlang om bekend stond. Maatregelen die er allemaal op neer komen dat de eendimensionale macht die de vrije markt over de stad uitoefent wordt gebroken. De afgelopen honderd jaar zijn wat dit betreft leerzame ervaringen opgedaan rond de huisvestingsproblematiek. De kwaliteit en de vaststelling van de huurhoogte van het overgrote deel van de woningen in Amsterdam wordt niet overgelaten aan de vrije markt, maar door de politiek bepaald. De prijzen worden gestuurd en betaalbaar gehouden doordat geen vrijemarktprijzen voor de grond waarop de woningen worden gebouwd hoeven te worden betaald. Hoewel deze constructie onder druk staat omdat steeds meer sociale huurwoningen worden verkocht, zorgt het er wel voor dat de meeste Amsterdammers voor een acceptabele huur een redelijke woning hebben. Het wordt tijd dat met een soortgelijke aanpak ook het algemene voorzieningenniveau in de stad geregeld wordt. Waarom zou ter behoud en bescherming van de diversiteit aan sociale, culturele, politieke en economische voorzieningen in de stad geen apart grondprijzenbeleid gevoerd kunnen worden? Waarom kunnen er geen kwaliteitseisen gesteld worden aan de omgang met de binnenstad van Amsterdam? Heel voorzichtig is het afgelopen jaar de lange mars ingezet: de Amsterdamse huisartsen hebben een lagere erfpachtprijs bedongen voor artsenpraktijken in de Amsterdamse buurten en ook voor kleine bedrijfspanden in de negentiende-eeuwse wijken wordt een lagere prijs gehanteerd. Moge dit het begin zijn van een omslag in de stadspolitiek die zich niet meer door de vrije markt onder de voet laat lopen. Maar we kunnen natuurlijk niet gaan zitten wachten tot de politiek een keertje voort maakt. Want nu al is er in de stad grote behoefte aan goedkope en toegankelijke bedrijfsruimtes, ateliers en woonwerkpanden. Tegenover de grootschaligheid en eenzijdigheid waarmee de commercie de stad teistert zal een netwerk moeten ontstaan van kleinschalige en ongelijksoortige marktvrije plekken. Vrije ruimtes waar wonen, werken en vrije tijd in elkaar overlopen, over de hele stad verspreid maar juist ook in het centrum. Ze vormen de productieve en sociale laboratoria van de stad van morgen. De gemeente Amsterdam heeft de afgelopen jaren een hele serie bijzondere gebouwen waarin dit soort ontwikkelingen in gang gezet zijn ontruimd en laten slopen of verbouwen omdat de markt ze opeiste. Wie nu terugkeert naar de locaties van de vroegere Kalenderpanden, de Graansilo of de pakhuizen aan de Oostelijk Handelskade komt de kilheid en afstandelijkheid al van verre tegemoet. Werkelijk niets is er overgebleven van de soms ruige maar altijd uitnodigende en open sfeer die deze stukken van de stad uitstraalden; er staan nog net geen hekken omheen, maar dat zal wel niet lang meer duren. De vrijplaatsen zullen opnieuw op de vrije markt veroverd moeten worden. En daar is meer voor nodig dan de paar miljoen die de gemeente na de ontruimingen als doekje voor het bloeden ter beschikking heeft gesteld voor de oprichting van broedplaatsen. Niet alleen financieel is een extra inspanning op z´n plaats, de hierboven uiteengezette problematiek verdient een veel hogere plaats op de politieke agenda. Juist omdat het alle Amsterdammers aangaat en niet alleen die paar die verdreven en afgewezen zijn. Amsterdam is pas bevrijd wanneer de stad weer toebehoort aan allen die er wonen en werken. Website: http://www.vrijeruimte.nl |
Read more about: zonder rubriek | supplements | | Blablablablablablablablabla! | Klara - 08.02.2002 23:23
In de Bijlmer e.d. is toch genoeg goedkope ruimte te huur? Of moet het persé de grachtengordel zijn? | ik word inderdaad gek van al die commercie | erik - 17.03.2002 16:55
Klara: vind jij het nog gezellig en leuk om door de binnenstad te lopen dan? Ik word helemaal gek van al die reclame om me heen. En zijn er in de Bijlmer behalve kille en koude plekken dan ook leuke plaatsen om te wonen en of werken???
| |
supplements | |